Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3668, BRE - 15 _ 3467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3668, BRE - 15 _ 3467

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juni 2016
Datum publicatie
25 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:3667
Zaaknummer
BRE - 15 _ 3467
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 64

Inhoudsindicatie

Belanghebbende gebruikt bij het ontwerpen en produceren van transformatoren een bepaald soort olie. In geschil is of die olie is vrijgesteld van accijns en voorraadheffing. De rechtbank is van oordeel dat het “kennelijk niet bestemd”-criterium van artikel 64 van de Wet op de Accijns objectief uitgelegd dient te worden. Het daadwerkelijk gebruik van de olie door belanghebbende is niet van doorslaggevende betekenis. Vast staat dat de olie gebruikt kan worden als brandstof voor verwarmingen. Hierdoor is de vrijstelling niet van toepassing. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/3467

uitspraak van 15 juni 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 14 december 2012 over het kalenderjaar 2007 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) accijns minerale oliën opgelegd van € 64.302 en een naheffingsaanslag voorraadheffing op aardolieproducten van € 919. Gelijktijdig is een beschikking heffingsrente vastgesteld van € 10.492.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 april 2015 de naheffingsaanslagen en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 mei 2015, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016 te Breda. Voor de daar verschenen personen en het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een productiebedrijf. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan onder andere uit het ontwerpen en produceren van transformatoren. Belanghebbende maakt gebruik van een bepaald soort olie – afkomstig van [B], gevestigd in België – met het oogmerk deze aan te wenden als koelvloeistof en isolator in distrubutietransformatoren (de olie).

2.2.

Belanghebbende bouwde onder meer transformatoren voor [C BV] ([D] dochter, hierna te noemen “[C BV]”) te [plaats Z].

2.3.

De olie van [B] werd accijnsvrij ingekocht. Belanghebbende bezat een vergunning geregistreerd geadresseerde. De olie werd vervoerd onder schorsing van accijns en werd door [B], in opdracht van belanghebbende, gedeeltelijk afgeleverd bij belanghebbende zelf en gedeeltelijk bij [C BV]. [C BV] beschikte niet over een vergunning geregistreerd geadresseerde. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld onderzoek heeft de inspecteur bij belanghebbende accijns en voorraadheffing nageheven over de in het jaar 2007 aan [C BV] (door)geleverde olie.

2.4.

Tot medio 2009 zijn door belanghebbende voor de olie nihil-aangiften accijns ingediend. De inspecteur heeft op 24 juni 2009 belanghebbende schriftelijke medegedeeld: “L.S. Ivm 0 aangifte geen aangifte meer inleveren. Alleen elektronisch verwerken. Alleen ex. 3 van AGD ter visering opsturen naar Emmen.”

2.5.

Belanghebbende heeft op 13 april 2011 verzocht om een vrijstellingsvergunning op grond van artikel 65 Wet op de Accijns (WA) voor de olie. Die aanvraag was aanleiding voor het in 2.3. vermelde onderzoek. De inspecteur heeft (deels met terugwerkende kracht) op grond van artikel 65 WA aan belanghebbende een vrijstellingsvergunning toegekend per kalenderjaar 2008.

2.6.

Naar aanleiding van de vergunningsaanvraag heeft de inspecteur een onderzoek en controle uitgevoerd, vastgesteld in het eindrapport van 11 november 2013. In het controlerapport heeft de inspecteur onder andere het volgende vastgesteld:“1.2.(…)GoederenstromenBetreffende halfzware olie of gasolie is afkomstig van [B], [adres] [plaats Y] (B).De goederen worden door [E NV] vervoerd onder schorsing van accijns, met een e-ad (voorheen AGD).Voor de ontvangst van accijnsgoederen onder schorsing is [belanghebbende] sinds jaren in het bezit van een vergunning geregistreerde geadresseerde (…)Daarnaast wordt een deel van de door [ belanghebbende] accijnsvrij ingekochte olie in bulk rechtstreeks vanaf de plant in [plaats Y], doorgeleverd en vervoerd naar [C BV] ([D] dochter, hierna te noemen “[C BV]”,) te [plaats Z], een afnemer waarvoor [ belanghebbende] Transformatoren bouwt. (…)6.3.2. Bereiken (vrijstellings) bestemmingUit deze (derden)onderzoeken is naar voren gekomen dat binnen [C BV] wél registratie plaats vindt van de ingekochte olie doch niet danwel onvoldoende wordt geregistreerd het gebruiksdoel c.q. de bij revisie van enige trafo aangewende hoeveelheid.Wel worden in de (financiële) administratie hoeveelheden olie afgeboekt onder referte aan ordernummers, echter de onderliggende detailinformatie ontbreekt.Zo kan derhalve, b.v. aan de hand van werkorders, niet worden nagegaan welke hoeveelheid op welke datum voor de revisie van welk type trafo is aangewend.Er kan, door het ontbreken van deze informatie, feitelijk niet eens worden nagegaan of de olie wel is aangewend voor de revisie van trafo’s.Betreffende de retourstroom, zijnde de door [C BV] ingezamelde afgekeurde (afval)olie is in het geheel niet bekend of en door wie deze is afgevoerd (zijdelings verband).”

De juistheid van hetgeen hiervoor uit het rapport is weergegeven, staat tussen partijen vast.

2.7.

Bij analyse van de olie door het Douanelaboratorium is het volgende geconstateerd:

Analyse

Methode

Bevinding

Kleur

visueel

Blank

Solvent Yellow 124

HPLC

minder dan 0,2 g/1000 l

Destillatietraject

ASTM-D86

minder dan 65%vol bij 250 oC en

tenminste 85%vol bij 350 oC

Zwavel

ISO 20846

181 mg/kg

Dichtheid 15 oC

ISO 12185

878,4 kg/m3

De inspecteur heeft de olie gekwalificeerd als gasolie waarvoor geen vrijstelling geldt en de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.

2.8.

Belanghebbende heeft een deskundigenrapport van [F] overgelegd. Bij analyse van de olie door [F] is het volgende geconstateerd:

Test

Method

Unit

Specification

Result

Acc. EN590

Density at 15 oC

ISO 12185

G/ML

0.820-0.845

0.8800

Cetane Index

ISO 4264

min 46.0

53.8

Viscosity at 40 oC

ISO 3104

MM2/S

2.00-4.50

9.440

Distillation

ISO 3405

Rec. At 250 oC

%V

max. 65.0

0.0

Re. At 350 oC

%V

min. 85.0

89.4

95% v/v rec. At

Oc

max. 360

359.1

[F] heeft bevestigd dat de transformatorolie op twee punten afwijkt van dieselbrandstof: de density is hoger dan die van diesel waardoor de transformatorolie al snel te zwaar wordt voor dieselmotoren en de viscositeit is zwaarder waardoor de transformatorolie aanzienlijk dikker is dan gewone diesel.

2.9.

Bij brief van 9 maart 2015 heeft het Douane Laboratorium in reactie op het rapport van [F] aangegeven dat de olie gebruikt kan worden als motorbrandstof, hetzij door vermenging met gewone diesel, hetzij na aanpassing van de motor, en als brandstof voor verwarming.

3 Geschil

3.1.

In geschil is (1) of de (door)levering van de olie door belanghebbende aan [C BV] is vrijgesteld van accijns en voorraadheffing en zo nee (2) of de naheffing in strijd is met het vertrouwensbeginsel.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien over de leveringen van olie aan [C BV] accijns en voorraadheffing verschuldigd is, belanghebbende degene is die die heffingen verschuldigd is.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede de naheffingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing