Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3741, AWB - 15 _ 1896
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3741, AWB - 15 _ 1896
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 juni 2016
- Datum publicatie
- 26 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:3744
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 1896
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Buitenlandse bankrekeningen.
Tijdigheid aanslagen? Rechtmatigheid gebruik microfiches? Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Identificatie. Voortvarendheidsvereiste. Omkering bewijslast en redelijke schatting. Boeten. Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/1896 tot en met 15/1921
Uitspraak van 7 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
Middel |
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) |
15/1896 |
1990 |
H08 |
31-5-2003 |
IB |
15/1897 |
1991 |
H18 |
31-5-2003 |
IB |
15/1898 |
1992 |
H28 |
31-5-2003 |
IB |
15/1899 |
1993 |
H38 |
31-5-2003 |
IB |
15/1900 |
1994 |
H48 |
31-5-2003 |
IB |
15/1901 |
1995 |
H57 |
4-7-2003 |
IB |
15/1902 |
1996 |
H67 |
18-7-2003 |
IB |
15/1903 |
1997 |
H77 |
18-7-2003 |
IB |
15/1904 |
1998 |
H87 |
18-7-2003 |
IB |
15/1905 |
1999 |
H97 |
18-7-2003 |
IB |
15/1906 |
2000 |
H07 |
18-7-2003 |
IB |
15/1907 |
2002 |
H26 |
16-1-2006 |
IB |
15/1908 |
2003 |
H36 |
21-11-2006 |
Premie arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (Waz) |
15/1909 |
2003 |
W36 |
21-11-2006 |
IB |
15/1910 |
2005 |
H56 |
15-8-2008 |
IB |
15/1911 |
2006 |
H66 |
31-12-2009 |
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
|
Vermogensbelasting (VB) |
15/1912 |
1991 |
K18 |
31-5-2003 |
VB |
15/1913 |
1992 |
K28 |
31-5-2003 |
VB |
15/1914 |
1993 |
K38 |
31-5-2003 |
VB |
15/1915 |
1994 |
K48 |
31-5-2003 |
VB |
15/1916 |
1995 |
K58 |
31-5-2003 |
VB |
15/1917 |
1996 |
K67 |
30-1-2004 |
VB |
15/1918 |
1997 |
K77 |
7-6-2003 |
VB |
15/1919 |
1998 |
K87 |
7-6-2003 |
VB |
15/1920 |
1999 |
K97 |
7-6-2003 |
VB |
15/1921 |
2000 |
K07 |
7-6-2003 |
Bij de voormelde belastingaanslagen IB en VB zijn verhogingen (met kwijtschelding), dan wel boetenbeschikkingen (hierna ook: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht. De over 2003 opgelegde aanslag Waz bedraagt nihil.
Op 3 september 2004 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor in 1.1 genoemde navorderingsaanslagen IB 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbendes beroep daartegen bij uitspraak van 10 september 2010 gegrond verklaard en de zaken teruggewezen naar de inspecteur omdat belanghebbende in bezwaar niet was gehoord.
Vervolgens heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 april 2015 de navorderingsaanslagen IB 1990 tot en met 1993 en 1999 en de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1993, 1995 en 1999 en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente verminderd. De belastingaanslagen IB 1994 tot en met 1998, 2000, 2002 2003, 2005 en 2006 en de navorderingsaanslagen VB 1994, 1997, 1998 en 2000 zijn gehandhaafd. De navorderingsaanslag VB 1996 is vernietigd. Tevens heeft de inspecteur boeten opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB 1990, IB 1991, VB 1991 en VB 1992 vernietigd. De boeten opgelegd bij de belastingaanslagen IB 1992 tot en met 2006 en VB 1993 tot en met 1995 en 1997 tot en met 2000 zijn verminderd. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding toegekend van € 1.366,88.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 april 2015, ontvangen bij de rechtbank op 3 april 2015, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Met dagtekening 16 november 2015 heeft de inspecteur de aanslagen IB over de jaren 2002, 2003, 2005 en 2006 ambtshalve verminderd. De daarbij behorende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen, de behandelde beroepen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is geboren op [datum] 1944 en is gehuwd met [Y], geboren op [datum] 1944 (hierna: de echtgenote).
Belanghebbende heeft over de jaren 1990 tot en met 2000 aangifte IB en VB en vanaf 2001 aangiften IB gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op (een) in het buitenland aangehouden bankrekening(en).
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).
Op basis van de gegevens is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(…)
53-[rekeningnummer]-70-0000 00 0040 [X - Y] 443.849,22
(…)
52-[rekeningnummer]-43-0000 00 0040 VUE [X - Y] 36,68”.
Door [A], medewerker van de FIOD-ECD, is op 4 december 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van deze rekeningen bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts de combinatie van de belanghebbende, gehuwd met [Y], als rekeninghouder van de KBL-rekeningen in aanmerking.
De inspecteur heeft op 14 februari 2002 een telefonische afspraak gemaakt met de belastingadviseur van belanghebbende voor het instellen van een boekenonderzoek. Op 29 maart 2002 is het onderzoek begonnen met een gesprek tussen belanghebbende en de inspecteur. Het van dit gesprek opgemaakte verslag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Belanghebbende antwoordde als volgt, althans in woorden van gelijke strekking, op de volgende door ons [ambtenaren van de belastingdienst; Rb] gestelde vragen.
Hoeveel bankrekeningen (ongeacht aard, sparen, beleggen, etc.) hebben u en/of uw partner de afgelopen 12 jaar (gehad) in het buitenland?
Een rekening in Belgie (bij de Kredietbank in Lommel) deze rekening is enkele jaren geleden opgeheven.
Een rekening in Duitsland. Waarschijnlijk langer dan 12 jaar geleden.
In Luxemburg wordt of is voor zover bekend geen rekening gehouden.
Wat voor soort rekening hebben u en/of uw partner (gehad) en in welke valuta?
Belgie: Een rekening in Australische dollars.
Wanneer zijn deze rekeningen geopend?
Belgie: Waarschijnlijk in de eindjaren tachtig.
Door wie zijn deze rekeningen geopend?
Door mij en mijn echtgenote.
(…)
Wat is de herkomst van de gestorte en/of overgemaakte bedragen?
Via aflossing van aandelen aan toonder. Het ging om ca. ƒ 200.000.
Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening(en) (…)?
De bedragen zijn contant opgenomen.
Wat waren de bestedingsdoelen van deze opnamen of overboekingen?
Diverse opnamen.
Hebben u en/of uw partner het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Neen.”
Bij brief van 20 juni 2002 heeft belanghebbende bankafschriften verstrekt en een beknopt overzicht van drie in België aangehouden bankrekeningen. Het betreft een Nederlandse gulden rekening (code 00041), een Australische dollarrekening (code 00861) en een bankrekening in euro’s (code 00009). Uit deze bankafschriften blijkt dat er in november 1993 opnamen in contanten zijn gedaan van respectievelijk ƒ 100.000 en ƒ 118.988 (in totaal € 99.372). In juli 2000 is in verband met de opheffing van de rekening een bedrag van € 112.180 in contanten opgenomen.
Na reacties over en weer heeft de inspecteur op 24 april 2003 de kennisgeving opgemaakt betreffende het opleggen van de navorderingsaanslagen IB 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000 met boeten. Op 23 mei 2003 heeft de inspecteur vervolgens de mededeling navorderingsaanslagen IB 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000 verzonden, waarna de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen zijn opgelegd.
Vervolgens zijn tijdens de nog lopende in 1.3. genoemde beroepsprocedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de in 1.1 genoemde aanslagen IB 2002, 2003, 2005 en 2006 opgelegd. Belanghebbendes bezwaren hiertegen zijn hangende die beroepsprocedure aangehouden.
Met een bespreking op 3 juni 2014 met belanghebbende en zijn gemachtigde is de behandeling van belanghebbendes dossier weer door de inspecteur opgepakt. Na diverse vervolggesprekken en reacties over en weer heeft de inspecteur op 20 maart 2015 de kennisgeving uitspraak op bezwaar opgemaakt. De belastingaanslagen, boeten en heffingsrente zijn daarbij verminderd in verband met het vervallen van de zogenoemde vermenigvuldigingsfactor 1,5. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 15 april 2015. Met dagtekening 16 november 2015 zijn over 2002, 2003, 2005 en 2006 ambtshalve nadere verminderingen verleend.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn de navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 en de aanslag IB 2002 tijdig opgelegd?
-
Is het gebruik van het microfiche rechtmatig?
-
Heeft de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden? Zo ja:
a. Leidt dat ertoe dat de belastingaanslagen, boete(s)(beschikkingen) en beschikkingen inzake heffingsrente moeten worden vernietigd?
b. Leidt dat ertoe dat belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van proceskosten?
4. Is belanghebbende terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?
5. Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
6. Zijn de belastingaanslagen tot het juiste bedrag opgelegd: is sprake van omkering van de bewijslast en zo ja is de schatting redelijk?
7. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
8. Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?
9. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van geleden immateriële schade?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de belastingaanslagen en vernietiging van de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar na de ambtshalve verminderingen van 16 november 2015.