Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4226, BRE - 15 _ 1600
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4226, BRE - 15 _ 1600
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 juni 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4226
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 1600
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 25, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 55
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft uit eigen beweging de aangifte IB/PVV 2007 ingediend. Naar aanleiding van een boekenonderzoek vanwege strafrechtelijke vervolging heeft de inspecteur aan hem een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Volgens de inspecteur kan geen sprake zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast nu belanghebbende niet is uitgenodigd voor het doen van aangifte. De rechtbank volgt de inspecteur hierin. Een onverplichte aangifte is weliswaar een bij Belastingwet voorziene aangifte, maar er is slechts sprake van het niet doen van de ‘vereiste’ aangifte als belanghebbende hiertoe is uitgenodigd (artikel 8, eerste lid, van de AWR). Door het achteraf verlenen van toestemming door de OvJ voor het gebruik van gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek is een eventuele formele tekortkoming van artikel 55 AWR gedekt. Er is terecht nagevorderd, maar de navorderingsaanslag wordt verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/1600
uitspraak van 30 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikking een vergrijpboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 maart 2015 de navorderingsaanslag IB/PVV 2007, de vastgestelde heffingsrente en de vergrijpboete verminderd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 maart 2015, ontvangen bij de rechtbank op 23 maart 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 februari 2016, ontvangen door de rechtbank op 25 februari 2016, heeft belanghebbende een aanvulling op zijn beroepschrift ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 22 april 2016 een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend. Een afschrift van deze stukken is in kopie aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
[gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Tilburg, en namens de inspecteur, [verweerder] . Tijdens de zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 15/1600 en 15/2253. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
In 2007 heeft belanghebbende inkomsten uit loondienst genoten. Hij was eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Bij de Kamer van Koophandel stond belanghebbende ingeschreven met als vermelding dat hij een eenmanszaak had met als activiteiten een groothandel in huismeubilair en reisbemiddeling. Vanaf 2005 heeft belanghebbende een woning aan de [adres 2] te [woonplaats] gehuurd. In oktober 2007 heeft hij deze woning gekocht; in april 2008 is de woning geleverd. Belanghebbende heeft in het voorjaar 2007 laminaat laten leggen in dit pand.
Op 29 januari 2009 heeft belanghebbende uit eigen beweging een aangifte IB/PVV 2007 ingediend waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 2.690, bestaande uit € 11.059 inkomen uit dienstbetrekking, € 7.134 negatieve inkomsten uit eigen woning en € 1.235 persoonsgebonden aftrek (buitengewone uitgaven). Met dagtekening 12 februari 2010 is de aanslag IB/PVV 2007 vastgesteld conform de aangifte. Op grond van die aanslag was geen IB/PVV verschuldigd en is aan belanghebbende de ingehouden loonheffing van € 3.172 terug gegeven.
Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd wegens verdenking van – kort gezegd – betrokkenheid bij hennepkwekerij op de adressen [adres 3] te [plaats X] (2007) en [adres 2] in [woonplaats] (2008). Bij vonnis van 2 april 2010 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank belanghebbende vrijgesproken van hetgeen ten laste was gelegd voor het pand [adres 3] te [plaats X] maar veroordeeld voor de handel in, dan wel het kweken van hennep op het adres [adres 2] te [woonplaats] in de periode van
1 maart 2008 tot en met 3 juni 2008.
Op 1 april 2011 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Het rapport van dit onderzoek is, tezamen met een kennisgeving van het voornemen tot het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV over 2007 en 2008 met vergrijpboeten op grond van artikel 67e van de AWR, met dagtekening 17 oktober 2012 aan belanghebbende gestuurd.
Met dagtekening 21 december 2012 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 138.748. Bij gelijktijdige beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 27.994 en is € 11.577 heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft hiertegen op 18 december 2012 pro forma bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 maart 2013 heeft belanghebbende de gronden van zijn bezwaar aangevuld. In deze brief heeft hij aangegeven dat hij een nieuwe gemachtigde heeft. Op 22 oktober 2013 heeft de inspecteur de nieuwe gemachtigde een brief gestuurd met het verzoek aan te geven of het juist is dat hij gemachtigde is van belanghebbende en of hij de motivering van het bezwaar wenst aan te vullen. De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 november 2013 uitgenodigd voor een hoorgesprek. Op 17 december 2013 heeft inzage in het dossier plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur toegezegd in het dossier ontbrekende stukken aan gemachtigde toe te sturen, wat hij op 1 juli 2014 heeft gedaan.
Bij brief van 25 augustus 2014 heeft belanghebbende een aanvullende motivering op zijn bezwaar ingediend. De inspecteur heeft hier bij brief van 7 oktober 2014 op gereageerd. Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende heeft de inspecteur hem nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft op 8 december 2014 aan de inspecteur medegedeeld van dit recht af te zien.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 heeft de inspecteur deze aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.129, en zijn de vergrijpboete tot € 18.339 en de heffingsrente tot € 7.847, verminderd. Ook is aan belanghebbende bij afzonderlijke beschikking van 27 februari 2015 in verband met het bezwaar een kostenvergoeding toegekend van € 364,50.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag, alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente terecht en tot juiste bedragen zijn vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag, de vastgestelde heffingsrente en de boete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.