Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4242, AWB - 15 _ 6416
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4242, AWB - 15 _ 6416
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 12 juli 2016
- Datum publicatie
- 9 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4242
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 6416
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 66
Inhoudsindicatie
De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag. Uit de wettekst volgt niet dat de onbeperkte bevoegdheid tot navordering ook geldt voor nalatenschappen waarvoor de bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 al was vervallen. De wetsgeschiedenis geeft geen aanknopingspunten voor een andersluidende opvatting. De rechtbank ziet geen aanleiding prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/6416
uitspraak van 12 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2014 aan belanghebbende een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) successierecht opgelegd van € 225.000.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2015 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 24 september 2015 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting, bij brieven van 12 januari 2016, 21 januari 2016 en 25 mei 2016, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de inspecteur. Bij brief van 12 mei 2016 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om inzage in de gedingstukken. Deze inzage heeft plaatsgevonden op 20 mei 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Rotterdam, en namens de inspecteur, [verweerder]. De zaken met zaaknummers BRE 15/6416 tot en met 15/6419 zijn gelijktijdig behandeld.
Namens belanghebbende zijn ter zitting twee pleitnota’s voorgedragen en daarvan zijn exemplaren overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op [datum] 1989 is de vader van belanghebbende (hierna: erflater) overleden. Erflater heeft bij testament zijn zes kinderen, waaronder belanghebbende, tot zijn erfgenamen benoemd en aan zijn echtgenote legaten toegekend.
In de aangifte successierecht ter zake van het overlijden van erflater is geen melding gemaakt van zijn tegoeden op Zwitserse bankrekeningen en goud in een Zwitserse kluis.
Bij brief van 28 juni 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur geïnformeerd over het bestaan van het in 2.2 bedoelde vermogen.
Bij brief van 11 juni 2012 heeft de inspecteur aangekondigd een navorderingsaanslag successierecht aan belanghebbende op te leggen, berekend over een hoger dan aangegeven verkrijging van € 1.750.000. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag successierecht is uitgegaan van een hoger dan aangegeven verkrijging van € 833.333. De hoogte van dit bedrag is tussen partijen niet in geschil.
3 Geschil
Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1) Kan de inspecteur navorderen op grond van artikel 66, derde lid van de Successiewet 1956 (hierna: SW)?
2) Is de navorderingsaanslag opgelegd in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
3) Is artikel 66, derde lid, van de SW in strijd met het vrije verkeer van kapitaal?
4) Is artikel 66, derde lid, van de SW in strijd met artikel 14 van het EVRM?
Belanghebbende beantwoordt de subvraag onder 1) ontkennend en de overige vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht op grond van artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.