Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4777, AWB - 15 _ 491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4777, AWB - 15 _ 491

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juli 2016
Datum publicatie
25 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:4774
Zaaknummer
AWB - 15 _ 491
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.8

Inhoudsindicatie

De kosten die aan een dochteronderneming in rekening zijn gebracht en die belanghebbende heeft betaald– ook indien gemaakt en niet onzakelijk– horen niet thuis bij belanghebbende maar bij de desbetreffende dochteronderneming. Dat belanghebbende toch die kosten op zich heeft genomen, maakt niet dat die kosten bij belanghebbende aftrekbaar zijn; belanghebbende heeft dan een informele kapitaalstorting gedaan in de dochtermaatschappij.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/491 tot en met 15/498

Uitspraak van 29 juli 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de volgende jaren de volgende (navorderings)aanslag(en) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb), naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: LH) en boetebeschikking afgegeven en tevens bij beschikkingen de volgende bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:

zaaknr.

(nav./nah.)aanslag

d.d.

bel. winst

belastbaar bedrag/ loon

belasting

heff. rente

boete

15/491

(nav.)Vpb 2004/2005

31-jul-10

€ 891.560

€ 0

-

-

-

15/492

Vpb 2005/2006

24-jul-10

€ 266.911

€ 0

-

-

-

15/493

Vpb 2006/2007

26-mrt-11

€ 466.589

€ 466.589

€ 120.292

€ 18.245

-

15/494

Vpb 2007/2008

22-okt-11

€ 389.829

€ 0

-

-

€ 22

15/495

nah. LH 2005

14-dec-10

-

€ 50.000

€ 20.804

€ 3.959

-

15/496

nah. LH 2006

28-dec-11

-

€ 100.000

€ 85.803

€ 16.152

-

1.1.2.

Bij beschikkingen van 30 november 2010 (2005) en 19 december 2011 (2006) is het loon waarover is nageheven op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel a, sub 2, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) uitgezonderd van eindheffing (hierna: de art. 31-beschikkingen). De beroepen die hierop betrekking hebben zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 15/497 en 15/498.

1.2.

Bij het vaststellen van de onderhavige (navorderings)aanslag(en) Vpb zijn (impliciet) de volgende verliezen bij verliesverrekeningsbeschikkingen verrekend:

(nav.)aanslag

verrekend

(nav.)Vpb 2004/2005

€ 891.560

Vpb 2005/2006

€ 266.911

Vpb 2006/2007

-

Vpb 2007/2008

€ 389.829

1.3.

Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.1. tot en met 1.2. genoemde aanslagen en beschikkingen.

1.4.1.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 december 2014 de bezwaren tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen betreffende de Vpb over de jaren 2004/2005 tot en met 2006/2007 en de naheffingsaanslag LH over het jaar 2006 gegrond verklaard. Rekening houdend met de daarop volgende verminderingsbeschikkingen (zie 2.12 en 2.13) zijn de desbetreffende verliesverrekeningsbeschikkingen als volgt gewijzigd:

(nav./nah.)aanslag / besch.

bel. winst

verlies

bel. bedrag

belasting

heff. rente

(nav.)Vpb 2004/2005

€ 791.560

€ 791.560

0

-

-

Vpb 2005/2006

€ 216.911

€ 216.911

0

-

-

Vpb 2006/2007

€ 366.589

0

€ 366.589

€ 94.107

€ 14.273

De naheffingsaanslag loonheffingen over 2006 is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar loon van € 50.000.

1.4.2.

Bij uitspraken op bezwaar van eveneens 22 december 2014 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen betreffende de Vpb over het jaar 2007/2008, de naheffingsaanslag LH over het jaar 2005 en de art. 31-beschikkingen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.4.1 en 1.4.2 genoemde uitspraken op bezwaar bij brieven van 27 januari 2015, ontvangen bij de rechtbank op 28 januari 2015, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 331. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , vergezeld van [A] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en ter bijstand vergezeld van [B] en [C] en namens de inspecteur, [verweerder] . Een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 30 juni 2016 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken wordt verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een financiële holding. [B] (hierna: [B] ) is enig bestuurder van belanghebbende. Enig aandeelhouder van belanghebbende is [D BV] (de BV). De aandelen in de BV worden voor 15% gehouden door [E] , voor 27,5% door [F] (hierna: [F] ) en voor 57,5% door [G NV] . Het boekjaar van belanghebbende loopt van 1 november tot en met 31 oktober.

2.2.

[B] is gehuwd met [F] . Beiden zijn woonachtig in België. [F] is enig aandeelhouder in de in België gevestigde vennootschap [H BVBA] (hierna: de BVBA).

2.3.

Op 1 januari 2002 hebben belanghebbende en de BVBA een managementovereenkomst ondertekend (namens de BVBA ondertekend door [B] ) waarin onder meer is overeengekomen dat belanghebbende vanaf 1 januari 2002 een vaste managementvergoeding van € 100.000 betaalt aan de BVBA voor door de BVBA aan belanghebbende geleverde diensten. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst betrekking heeft op werkzaamheden van [B] .

2.4.

Voor door [B] verrichte werkzaamheden heeft belanghebbende in de jaren 2005/2006 en 2007/2008 jaarlijks € 50.000 aan de BVBA betaald. [B] ontving in de onderhavige jaren een jaarlijkse vergoeding van € 28.000 van de BVBA.

2.5.

In de aangiften Vpb 2005/2006 en 2007/2008 zijn de in 2.4 vermelde aan belanghebbende door de BVBA in rekening gebrachte kosten van € 50.000 in mindering op de winst gebracht, in de aangiften 2004/2005 en 2006/2007 niet.

2.6.

De aanslag Vpb over het jaar 2004/2005 is conform de ingediende aangifte opgelegd.

2.7.

Op 20 juni 2008 heeft er bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is met dagtekening 27 juli 2010 een conceptrapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“[B] ontvangt een managementvergoeding van € 100.000 per jaar. Een

managementvergoeding is een vergoeding voor geleverde arbeid. In ieder geval zal tenminste deze managementvergoeding belast moeten worden met loonheffing. Gebleken is dat er geen inhoudingen en afdrachten van loonheffingen hebben plaats gevonden over de kalenderjaren 2005 tot en met 2007. Voor de hoogte van het gebruikelijk loon is vooralsnog aansluiting gezocht bij de managementvergoeding, waarbij nog geen rekening is gehouden met privé-gebruik auto. (…)

Subsidiair stelt de Belastingdienst dat de managementvergoeding die aan [H BVBA] is betaald, niet op zakelijke gronden is betaald. De kosten die [H BVBA] in rekening heeft gebracht worden dan ook aangemerkt als niet zakelijk en daarmee niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting van [belanghebbende] BV. Tijdens het onderzoek hebben wij de zakelijkheid van deze kosten niet kunnen vaststellen in verband met het ontbreken van de gevraagde relevante stukken.

De Belastingdienst corrigeert op grond van haar subsidiaire standpunt de fiscale winst van 2005 tot en met 2007 met een bedrag van € 100.000.”

2.8.

Naar aanleiding van dit conceptrapport zijn aan belanghebbende de onder 1.1.1. tot en met 1.2. genoemde aanslagen en beschikkingen opgelegd.

2.9.

Op 11 mei 2012 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.

2.10.

Bij de in 1.4 vermelde uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur voor de jaren 2004/2005 en 2006/2007 geconstateerd dat de correctie voor de Vpb van € 100.000 ten opzichte van de aangifte onjuist was. Voor het jaar 2005/2006 heeft de inspecteur de correctie voor de Vpb teruggebracht tot € 50.000, omdat niet meer dan dat bedrag in aftrek was gebracht. Voor de LH 2006 is het loon verminderd tot € 50.000.

2.11.

Bij besluit van 22 december 2014 heeft de inspecteur voor de gegronde bezwaren een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 608 (2,5 punt maal € 243).

2.12.

Met dagtekening 10 januari 2015 heeft de inspecteur bij verminderingsbeschikking de belastbare winst Vpb 2004/2005 vastgesteld op € 791.560 en het belastbare bedrag vastgesteld op nihil.

2.13.

Met dagtekening 17 januari 2015 heeft de inspecteur bij verminderingsbeschikking de belastbare winst Vpb 2005/2006 vastgesteld op € 216.911 en het belastbare bedrag vastgesteld op nihil.

2.14.

Met dagtekening 7 augustus 2015 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag LH 2006 en de hierbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil.

2.15.

Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat het bedrag aan nog te verrekenen verlies ultimo 31 oktober 2004 € 1.619.540 bedraagt.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn – uiteindelijk nog – de antwoorden op de volgende vragen:

- Zijn de beschikkingen betreffende de Vpb 2004/2005 tot en met 2007/2008 tot de juiste bedragen vastgesteld?

- Is de naheffingsaanslagen LH 2005 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?

- Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

- Zijn de art 31-beschikkingen terecht vastgesteld?

- Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?

Tussen partijen is niet meer in geschil dat de navorderingsaanslag Vpb 2005 tijdig is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel aanpassing van de beschikkingen met betrekking tot de Vpb over het jaar 2004/2005 berekend naar de belastbare winsten van respectievelijk € 791.560, € 166.911, € 366.589 en € 339.829, vernietiging van de naheffingsaanslagen LH 2005 en 2006 en de art. 31-beschikkingen.

3.4.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking over het jaar 2006/2007 concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de onderhavige (navorderings)aanslag(en) Vpb concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring. In geval van ongegrondverklaring van het beroep betreffende de Vpb 2005/2006, concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2005 en art 31-beschikking. In geval van gegrondverklaring van het beroep betreffende de Vpb 2005/2006, concludeert de inspecteur ten aanzien van het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2005 primair tot ongegrondverklaring en subsidiair tot gegrondverklaring en vermindering van de naheffingsaanslag LH 2005 tot € 19.709. Ten aanzien van de art. 31-beschikking over 2005 concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2006 en de art. 31-beschikking 2006 concludeert de inspecteur tot niet-ontvankelijkverklaring.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing