Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4775, AWB - 15 _ 481
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4775, AWB - 15 _ 481
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 juli 2016
- Datum publicatie
- 25 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4775
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 481
Inhoudsindicatie
Fictieve dientbetrekking? Gelet op hetgeen is vermeld in de Nota van Toelichting en het gebruik van het woord ‘arbeidsverhouding’ in artikel 2h van het Uitvoeringsbesluit acht de rechtbank het enkele feit dat B werkzaamheden heeft verricht voor belanghebbende onvoldoende voor het aanwezig zijn van een fictieve dienstbetrekking. Er moet immers sprake zijn van een arbeidsverhouding tussen B en belanghebbende, en die is hier niet aanwezig. B heeft de werkzaamheden immers namens de BVBA voor belanghebbende verricht en niet op persoonlijke titel. De verhouding op basis waarvan de werkzaamheden zijn verricht betreft hier die tussen BVBA en belanghebbende. B op zijn beurt heeft de werkzaamheden weliswaar voor belanghebbende verricht, maar dat gebeurt ten behoeve van – in zijn verhouding tot – de BVBA. De rechtbank ziet in het arrest HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6018, geen aanleiding voor een ander oordeel.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/481 tot en met 15/490
Uitspraak van 29 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de volgende jaren de volgende (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) naar de volgende belastbare bedragen opgelegd en daarbij bij beschikkingen heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:
zaak nr. |
(nav.)aanslag |
d.d. |
bel. bedrag |
heff. rente |
15/481 |
nav. Vpb 2005 |
31-mei-11 |
€ 117.146 |
€ 6.684 |
15/482 |
nav. Vpb 2006 |
4-jun-11 |
€ 198.646 |
€ 7.995 |
15/483 |
Vpb 2007 |
31-mei-11 |
€ 296.246 |
€ 5.276 |
15/484 |
Vpb 2008 |
24-nov-12 |
€ 159.426 |
€ 2.430 |
De inspecteur heeft tevens aan belanghebbende voor de volgende jaren de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: LH) opgelegd en daarbij bij beschikkingen heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:
zaak nr. |
(nah.)aanslag / besch. |
d.d. |
bel. loon |
belasting |
heff. rente |
15/485 |
nah. LH 2005 |
24-dec-10 |
€ 90.000 |
€ 41.410 |
€ 8.280 |
15/486 |
nah. LH 2006 |
28-dec-11 |
€ 90.000 |
€ 40.906 |
€ 7.703 |
15/487 |
nah. LH 2007 |
19-dec-12 |
€ 90.000 |
€ 70.974 |
€ 11.471 |
Bij beschikkingen van 30 november 2010 (2005), 19 december 2011 (2006) en 19 december 2012 (2007) is het loon waarover is nageheven op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel a, sub 2, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) uitgezonderd van eindheffing (hierna: de art. 31-beschikkingen). De beroepen die hierop betrekking hebben zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 15/488 tot en met 15/490.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1.1. tot en met 1.1.3. vermelde belastingaanslagen en beschikkingen tijdig bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 december 2014 de (navorderings)aanslagen Vpb over de jaren 2005 tot en met 2008 verminderd tot aanslagen naar de volgende belastbare bedragen, alsmede de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd:
(nav.)aanslag |
bel. bedrag |
(nav.)Vpb 2005 |
€ 81.009 |
(nav.) Vpb 2006 |
€ 98.646 |
Vpb 2007 |
€ 196.246 |
Vpb 2008 |
€ 119.426 |
Bij de beschikking van 10 januari 2015 tot vermindering van de navorderingsaanslag Vpb over het jaar 2005 is (alsnog) rekening gehouden met een te verrekenen verlies uit het verleden van € 3.863, waardoor de navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 77.146.
Bij uitspraken op bezwaar van eveneens 22 december 2014 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen LH en de art. 31-beschikkingen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3.1 en 1.3.2 genoemde uitspraken op bezwaar bij brieven van 27 januari 2015, ontvangen bij de rechtbank op 28 januari 2015, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 331. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], vergezeld van [A], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en ter bijstand vergezeld van [B] en [C] en namens de inspecteur, [verweerder]. Een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 30 juni 2016 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken wordt verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De activiteiten van belanghebbende betreffen de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw, het heien en andere funderingswerkzaamheden en het leveren en aanbrengen van funderingspalen. De formele bestuurders van belanghebbende zijn [D] (hierna: [D]) en [C] (hierna: [C]). Enig aandeelhouder van belanghebbende is [E BV] (hierna: de BV). De aandelen in de BV worden voor 65% gehouden door [F BV] (hierna: de Holding). De aandelen in de Holding worden voor 85% gehouden door [B] (hierna: [B]) en voor 15% door [D]. [B] houdt middellijk een aanmerkelijk belang in belanghebbende van 55,25%.
[B] is gehuwd met [G] (hierna: [G]). Beiden zijn woonachtig in België. [G] is enig aandeelhouder in de in België gevestigde vennootschap [H BVBA] (hierna: de BVBA). [G] heeft, middels een volmachtverklaring van 19 juni 2003, volmacht verleend aan [B] om in naam van [G] de volgende handelingen te verrichten:
“- voor en namens de Volmachtgever op te treden als voorzitter in de jaarvergaderingen van [H BVBA]., statutair gevestigd te [plaats Y], de bestuuder(s) decharge te verlenen bij het goedkeuren van de jaarrekening en deze te ondertekenen
- en al datgene verder te verrichten wat de Gevolmachtigde te dezer zake nuttig en/of nodig mocht oordelen.”
Op 1 januari 2004 hebben belanghebbende en de BVBA een managementovereenkomst ondertekend (namens de BVBA ondertekend door [B]) waarin onder meer is overeengekomen dat belanghebbende vanaf 1 januari 2004 een vaste managementvergoeding van € 90.000 betaalt aan de BVBA voor de door de BVBA geleverde diensten. Deze overeenkomst is per 30 juni 2006 voor onbepaalde tijd verlengd. Tussen partijen is niet in geschil dat de vergoeding van € 90.000 jaarlijks aan de BVBA is betaald voor diensten van [B]. [B] ontving in de onderhavige jaren een jaarlijkse vergoeding van € 28.000 van de BVBA.
Belanghebbende heeft in de jaren 2005 tot en met 2008 in haar aangiften Vpb de vergoeding van € 90.000 in aftrek gebracht. De aanslagen Vpb over de jaren 2005 en 2006 zijn conform de ingediende aangiften opgelegd.
Op 20 juni 2008 heeft er bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is met dagtekening 27 juli 2010 een conceptrapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“[B] ontvangt een managementvergoeding (…). Een managementvergoeding is een vergoeding voor geleverde arbeid. In ieder geval zal tenminste deze managementvergoeding belast moeten worden met loonheffing. Gebleken is dat er geen inhoudingen en afdrachten van loonheffingen hebben plaats gevonden over de kalenderjaren 2005 tot en met 2007. Voor de hoogte van het gebruikelijk loon is vooralsnog aansluiting gezocht bij de managementvergoeding, waarbij nog geen rekening is gehouden met privé-gebruik auto.
Tijdens het onderzoek is gevraagd welke werkzaamheden zijn verricht. Er moeten namelijk
werkzaamheden zijn verricht op grond van de managementovereenkomst en het statutair bestuurderschap. Deze informatie is niet verstrekt. De werkzaamheden die zijn verricht op basis van de managementovereenkomst zijn van een zodanige aard dat deze werkzaamheden in de hoedanigheid van bestuurder kunnen zijn uitgevoerd.
(…)
Subsidiair stelt de Belastingdienst dat de managementvergoeding die aan [H BVBA] is betaald, niet op zakelijke gronden is betaald. De kosten die [H BVBA] in rekening heeft gebracht worden dan ook aangemerkt als niet zakelijk en daarmee niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting van [belanghebbende] BV. In verband met het ontbreken van de tijdens het onderzoek gevraagde informatie hebben wij de zakelijkheid van deze kosten niet kunnen vaststellen.
Op grond van het subsidiaire standpunt wordt de fiscale winst (…) gecorrigeerd.”
Naar aanleiding van dit conceptrapport zijn aan belanghebbende conform het vermelde onder 1.1.1. tot en met 1.1.3. (navorderings)aanslagen Vpb, naheffingsaanslagen LH en art. 31-beschikkingen, alsmede de bijbehorende heffingsrentebeschikkingen, opgelegd.
Op 11 mei 2012 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.
Bij de uitspraken op bezwaar zijn de (navorderings)aanslagen Vpb verminderd omdat de inspecteur aannemelijk acht dat [B] werkzaamheden heeft verricht voor belanghebbende in de desbetreffende jaren en dat een redelijke beloning daarvoor € 40.000 per jaar is.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft de inspecteur voor de gegronde bezwaren met betrekking tot de Vpb in totaal € 972 proceskostenvergoeding aan belanghebbende toegekend.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- Zijn de (navorderings)aanslagen Vpb 2005 tot en met 2008 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd? Meer in het bijzonder: zijn de in 2.4 bedoelde jaarlijkse uitgaven van € 90.000 terecht niet volledig in aftrek toegelaten?
- Is de navorderingsaanslag Vpb 2005 tijdig opgelegd?
- Zijn de naheffingsaanslagen LH 2005 tot en met 2007 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd? Meer in het bijzonder: is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking?
- Zijn de art. 31-beschikkingen terecht genomen?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen Vpb over de jaren 2005 en 2006, tot vermindering van de aanslagen Vpb over de jaren 2007 en 2008 tot aanslagen berekend naar de belastbare winsten van respectievelijk € 156.246 en € 69.426, vernietiging van de naheffingsaanslagen LH, dan wel tot vermindering van de naheffingsaanslagen LH tot aanslagen berekend naar een belastbaar loon van € 1.840 en tot vernietiging van de art 31-beschikkingen.
Ten aanzien van de beroepen neemt de inspecteur het standpunt in dat de uitkomst betreffende de LH afhankelijk is van het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de Vpb, waarbij (dus) het oordeel inzake de Vpb het uitgangspunt is. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de (navorderings)aanslagen Vpb concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring. In geval van ongegrondverklaring door de rechtbank van de beroepen gericht tegen de (navorderings)aanslagen Vpb, concludeert de inspecteur tot vernietiging van de naheffingsaanslagen LH. In geval van gegrondverklaring door de rechtbank van de beroepen gericht tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen Vpb, concludeert de inspecteur tot handhaving van de naheffingsaanslagen LH tot bedragen aan LH berekend over het bedrag dat voor de Vpb in aftrek wordt toegelaten.