Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5218, AWB - 15 _ 2461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5218, AWB - 15 _ 2461

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 augustus 2016
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5218
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2461
Relevante informatie
Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13

Inhoudsindicatie

Successierecht / vervallenverklaring van eerdere uitspraak van de rechtbank (15/2461)

Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt. In het proces-verbaal van de uitspraak van de rechtbank waarin dit is vastgelegd staat een rekenfout/verschrijving. De rechtbank is met de inspecteur van mening dat de rekenfout/verschrijving gerectificeerd moet worden. Omdat tegen een hersteluitspraak geen hoger beroep openstaat en de termijn van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank reeds ruimschoots is verstreken, verklaart de rechtbank deze uitspraak vervallen en doet zij opnieuw uitspraak.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/2461

uitspraak van 22 augustus 2016

Uitspraak op het verzoek om rectificatie van de uitspraak van deze rechtbank van 19 februari 2016 (BRE 15/2461) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd, berekend naar een verkrijging van € 321.613 en een belaste verkrijging van € 302.613, wegens een verkrijging in het jaar 2010 uit de nalatenschap van [erflater] , aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2015 de aanslag verminderd tot een berekend naar een verkrijging van € 301.885 en een belaste verkrijging van € 282.885.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen op 20 april 2015 digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn broer [Broer] , en namens de inspecteur, [gemachtigde] . De zaken met nummers 15/2460 en 15/2461 zijn gelijktijdig op zitting behandeld.

1.6.

De rechtbank heeft op 19 februari 2016 een mondelinge uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak zijn bij brieven van 3 maart 2016 aan partijen gezonden. In dat proces-verbaal is het door partijen ter zitting bereikte compromis vastgelegd.

1.7.

Bij brief van 4 mei 2016, door de rechtbank ontvangen op 10 mei 2016, heeft de inspecteur de rechtbank meegedeeld dat de uitspraak naar het hem voorkomt een onjuistheid bevat en heeft hij de rechtbank gevraagd deze kennelijke verschrijving te corrigeren.

1.8.

De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 3 juni 2016 gevraagd of hij de opvatting van de inspecteur deelt en hoe het vermelde in 2.2 (en de beslissing) van de uitspraak van de rechtbank volgens hem te begrijpen is.

1.9.

Belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 13 juni 2016, door de rechtbank ontvangen op 14 juni 2016, laten weten dat hij de redenering en berekening van de inspecteur wel kan volgen, maar dat er desalniettemin ook inhoudelijk over getwist kan worden. Hij wijst er op dat de inspecteur ver na de beroepstermijn van 6 weken een uitspraak wil.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Partijen zijn ter zitting het volgende overeengekomen:

- De verkrijging van de vordering/contant geld van € 78.911, die in eerste instantie door de inspecteur tot de nalatenschap is gerekend, wordt met € 43.911 verminderd tot € 35.000, en voor het overige wordt de berekening van de inspecteur gevolgd.

- Partijen dragen zelf de proceskosten inclusief het griffierecht.

2.2.

In de in 1.6 bedoelde uitspraak van de rechtbank is onder meer overwogen:

“Het zuiver saldo van de nalatenschap is als volgt berekend:

Woning

€ 112.000

Banktegoed

€ 179.024

Vordering/contant geld

€ 35.000

Totaal legaat

€ 326.024

Af: schuld

€ 19.147

Af: uitvaartkosten

€ 2.274

Zuiver saldo nalatenschap

€ 304.603

Na aftrek van het legaat van € 6.000 voor belanghebbende is er € 298.603 te verdelen onder de erfgenamen. Belanghebbende heeft recht op ¾ deel daarvan, zijnde € 223.952. Hiermee komt de verkrijging van belanghebbende met inbegrip van zijn legaat uit op € 229.952 (€ 223.952 + € 6.000). Na toepassing van de vrijstelling van € 19.000 resteert € 204.952 waarover belanghebbende erfbelasting verschuldigd is.”

3 Overwegingen

3.1.

De rechtbank merkt op dat in haar uitspraak van 19 februari 2016 met zaaknummer BRE 15/2461 een rekenfout of verschrijving voorkomt. Zoals weergegeven in 2.2, komt de verkrijging van belanghebbende met inbegrip van zijn legaat uit op € 229.952. Na toepassing van de vrijstelling van € 19.000 resteert dan € 210.952 (€ 229.952 -/- € 19.000) en geen € 204.952.

3.2.

De inspecteur heeft de rechtbank gevraagd de in 3.1 bedoelde rekenfout of verschrijving te corrigeren. Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat inhoudelijk over de redenering en berekening van de inspecteur getwist kan worden.

3.3.

De rechtbank stelt voorop dat zij zichzelf verplicht acht om de in 3.1 bedoelde rekenfout of verschrijving te herstellen. Indien sprake is van een dergelijke door de rechter gemaakte fout in een uitspraak is de civiele rechter verplicht een verzoek om verbetering van de uitspraak in te willigen (Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 62). Die verbetering kan te allen tijde plaats hebben, ook indien het vonnis, het arrest of de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan (p. 63 van voornoemde kamerstukken). De rechtbank ziet niet in waarom dit voor de belastingrechter anders zou zijn.

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke rekenfout of verschrijving die zich voor herstel leent. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende zijn stelling dat inhoudelijk over de redenering en berekening van de inspecteur getwist kan worden niet heeft gespecificeerd en onderbouwd. Bovendien heeft hij ter zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven in te stemmen met hetgeen in 2.1 is weergegeven, en is de berekening in 3.1 slechts een uitwerking daarvan.

3.5.

De rechtbank overweegt dat zij het in 3.4 bedoelde herstel niet zal doen plaatsvinden door het doen van een hersteluitspraak. Herstel van een rekenfout of verschrijving leent zich weliswaar voor het doen van een hersteluitspraak, maar tegen een zodanige uitspraak staat geen hoger beroep open. Hoewel belanghebbende zijn stelling dat inhoudelijk over de redenering en berekening van de inspecteur getwist kan worden niet heeft gespecificeerd en onderbouwd, wil de rechtbank hem niet de mogelijkheid onthouden dit alsnog (in hoger beroep) te doen. Nu de termijn om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2016 reeds ruimschoots is verstreken, zal de rechtbank die uitspraak vervallen verklaren en opnieuw uitspraak doen waarbij de verbetering wordt doorgevoerd. Dit betekent dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 210.952.

3.6.

Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank de uitspraak van 19 februari 2016 met zaaknummer BRE 15/2461 vervallen en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

4 Beslissing