Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5359, AWB - 16 _ 2739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5359, AWB - 16 _ 2739

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 augustus 2016
Datum publicatie
21 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5359
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2739

Inhoudsindicatie

Naheffing accijns.

Belanghebbende heeft een winkel waarin klanten (veraccijnsde) tabak en sigarettenhulzen kopen en daarvan in de winkel sigaretten maken, met een installatie voor het drogen van de tabak en een snelrolapparaat van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat van belanghebbende terecht sigarettenaccijns is geheven, omdat zij betrokken is bij de productie van sigaretten door de klanten. Volgens de rechtbank is de situatie duidelijk anders dan wanneer een particulier thuis een shagje rolt, al dan niet met behulp van een rolapparaat, waarbij voor de accijnsheffing sprake is verbruik en niet van de ‘productie van een sigaret’. In de situatie van belanghebbende komen klanten naar de winkel om – uiteindelijk – sigaretten te kopen, ook al wijken die af van fabrieksmatig vervaardigde sigaretten.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/2739

uitspraak van 26 augustus 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns van € 64 met dagtekening 7 april 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer], hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd die betrekking heeft op het tijdvak van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 april 2016 bezwaar gemaakt en verzocht om toestemming voor rechtstreeks beroep. Dit geschrift is door de inspecteur op 25 april 2016 ontvangen en bij brief van 2 mei 2016 met de gevraagde toestemming doorgestuurd naar de rechtbank. Bij brief van 4 mei 2016 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de zaak in behandeling wordt genomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.3.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de bestuurders van belanghebbende, [A] en [B], vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Oisterwijk en namens de inspecteur, [verweerder]. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende met procedurenummer BRE 15/7798. Voor het verder ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.6.

Ter zitting heeft belanghebbende het beroep met procedurenummer BRE 15/7798 ingetrokken en zijn partijen overeengekomen dat de tot die zaak behorende stukken worden gerekend tot de stukken van het geding in de onderhavige procedure (BRE 16/2739). De rechtbank heeft dienovereenkomstig gehandeld en partijen bij brief van 2 augustus 2016 bevestigd dat het beroep in de zaak BRE 15/7798 is ingetrokken en de inhoud van dat dossier is toegevoegd aan dat van BRE 16/2739.

1.7.

Partijen zijn ter zitting geïnformeerd dat de rechtbank eind augustus 2016 aan partijen zal berichten wat het verdere verloop van de procedure zal zijn. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat binnen zes weken een schriftelijke uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft op [datum] 2015 een winkel geopend (hierna: de winkel). In deze winkel stond een Make Your Own-tabaksapparaat (hierna: MYO-tabaksapparaat) waarmee klanten voor roken geschikte tabaksrolletjes met het uiterlijk van een sigaret (hierna: MYO-sigaretten) konden maken. De daarvoor benodigde sigarettenhulzen en losse rooktabak dienden de klanten in de winkel te kopen. De rooktabak diende vóór de verwerking te worden gedroogd onder een warmtelamp, die beschikbaar is in de winkel, omdat de tabak te vochtig is voor directe verwerking. Het MYO-tabaksapparaat is in eigendom van belanghebbende en heeft een investering gevergd van omstreeks $ 25.000.

2.2.

De losse rooktabak die wordt gebruikt, heeft een fijnere snede dan shagtabak en is grover van snede dan de tabak die in sigarettenfabrieken wordt gebruikt.

2.3.

Op 20 mei 2015 is in de winkel van belanghebbende een accijnscontrole uitgevoerd door de inspecteur. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 19 juni 2015 een brief aan belanghebbende gezonden waarin is medegedeeld dat de handelingen die in de winkel werden verricht met het MYO-tabaksapparaat zijn aangemerkt als vervaardiging van accijnsgoederen (sigaretten) buiten een accijnsschorsingsregeling (hierna: de waarschuwingsbrief). Belanghebbende is geadviseerd het MYO-tabaksapparaat uit de winkel te verwijderen. Indien bij een volgende accijnscontrole zou worden vastgesteld dat het MYO-tabaksapparaat wordt gebruikt, zal bij belanghebbende accijns worden (na)geheven en zal strafrechtelijk worden opgetreden, aldus de waarschuwingsbrief.

2.4.

Naar aanleiding van de waarschuwingsbrief heeft belanghebbende haar winkel gesloten en heeft zij op 17 juli 2015 een "Vergunning vrijstelling accijns" aangevraagd bij de inspecteur. Nadat deze aanvraag is afgewezen, heeft belanghebbende – met toestemming van de inspecteur – rechtstreeks beroep tegen die afwijzing ingesteld. Het betreft hier het in 1.5 en in 1.6 vermelde beroep met nummer BRE 15/7798.

2.5

Naar aanleiding van de mondelinge behandeling inzake het beroep met nummer BRE 15/7798 op 3 maart 2016, hebben partijen afgesproken een proefprocedure te starten opdat belanghebbende aan de belastingrechter kan voorleggen of het maken van MYO-sigaretten in de winkel van belanghebbende kan worden aangemerkt als het produceren van sigaretten waarvoor belanghebbende accijns verschuldigd is.

2.6.

Op 8 maart 2016 is in het bijzijn van twee douane-medewerkers het MYO-tabaksapparaat eenmalig in gebruik genomen in de winkel. Eén van de bij belanghebbende betrokken personen heeft in hoedanigheid van klant (hierna: de klant) vier blikken rooktabak van het merk [merk] van 85 gram per blik en 516 sigarettenhulzen gekocht bij belanghebbende. Hiervoor is hem 4 x € 14,00 voor de rooktabak en € 4,50 voor de hulzen in rekening gebracht. Over de rooktabak is eerder reeds accijns voldaan naar het lage tarief (het tarief voor rooktabak). Nadat de rooktabak gedroogd was, heeft de klant met het MYO-tabaksapparaat 516 sigarettenhulzen gevuld. Het fabriceren van 516 MYO-sigaretten heeft ongeveer 1 uur geduurd. Deze sigaretten waren niet allemaal gelijk: de ene was wat voller dan de andere. Voor het gebruik maken van de faciliteiten (installatie voor het drogen en het MYO-tabaksapparaat) is geen vergoeding in rekening gebracht aan de klant. Belanghebbende heeft aan de douane-medewerkers medegedeeld dat eerder in mei 2015 een vergoeding voor het gebruik van het MYO-apparaat werd gevraagd tussen € 8 en € 12, naar gelang de grootte van het blik rooktabak, maar dat indien de winkel weer zal opengaan er geen vergoeding meer zal worden gevraagd.

2.7.

Ter zake van het in 2.6 vermelde maken van 516 MYO-sigaretten is de bestreden naheffingsaanslag opgelegd van € 64. De hoogte van de naheffingsaanslag is berekend door op de accijns die over de MYO-sigaretten is verschuldigd (hoog tarief) de accijns in mindering te brengen die reeds geheven is over de hoeveelheid rooktabak die voor het maken van deze MYO-sigaretten is gebruikt.

2.8.

De winkel van belanghebbende is geen accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns. De in de winkel (met het MYO-tabaksapparaat) verrichte handelingen vallen niet onder een accijnsschorsingsregeling ingevolge artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de accijns.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Indien dat het geval is, is de hoogte van de naheffingsaanslag niet (meer) in geschil. Meer specifiek zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende in verband met het in 2.6 vermelde maken van MYO-sigaretten accijns verschuldigd?

2. Zo ja, is het gelijkheidsbeginsel/verbod op willekeur geschonden?

3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de schade die zij als gevolg van de (tijdelijke) sluiting van haar winkel heeft gelopen?

Belanghebbende beantwoordt vraag 1 ontkennend en vraag 2 en 3 bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, vergoeding van de proceskosten en van € 28.488 aan schade.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing