Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3632, BRE - 15 _ 1345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3632, BRE - 15 _ 1345

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juni 2016
Datum publicatie
23 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5543
Zaaknummer
BRE - 15 _ 1345
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15

Inhoudsindicatie

BRE 15/1345 e.v. Kostenvergoeding bezwaarfase te laag in 212 vergelijkbare zaken van 84 belanghebbenden met dezelfde gemachtigde? Samenhangende zaken? Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb; Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

De gegrondheid van de bezwaren is enkel terug te voeren op het in de bezwaarfase verschenen besluit over de verschuldigdheid van btw ter zake van privégebruik auto. De inspecteur heeft – conform het in bezwaar gedane verzoek - per belanghebbende een forfaitaire kostenvergoeding van € 243 toegekend. In beroep bepleit gemachtigde dat per bezwaar een kostenvergoeding had moeten worden toegekend, primair op basis van de werkelijke kosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Dat de ingediende bezwaren tot een gunstiger uitkomst voor belanghebbenden hebben geleid, is niet terug te voeren op een ontoelaatbare toepassing van de destijds geldende wetgeving inzake de aftrekbeperking voor privégebruik auto. Wel acht de rechtbank de inspecteur gebonden aan zijn uitlatingen in de beslissingen op de verzoeken om kostenvergoeding dat recht bestaat op een kostenvergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke kosten van de bezwaarfase. Afhankelijk van de dagtekening van de uitspraken op bezwaar wordt uitgegaan van de definitie van artikel 3 van het Besluit zoals dat luidt tot 1 januari 2015 (oude samenhangregels) dan wel zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2015 (nieuwe samenhangregels). Bij de bezwaren waarvoor de oude samenhangregels gelden, is per jaar sprake van samenhang nu per jaar in één geschrift voor alle belanghebbenden tezamen één gezamenlijk bezwaarschrift is ingediend. Voor die bezwaren is de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding per belanghebbende niet op een te laag bedrag vastgesteld. Bij de bezwaren waarvoor de nieuwe samenhangregels gelden, zou een vergoeding bij toekenning van een forfaitaire vergoeding voor elke individuele zaak afzonderlijk, hoewel in elke individuele zaak afzonderlijk een berekening is gemaakt, de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. Het zeer grote aantal zaken, de omstandigheden dat bij de verrichte werkzaamheden het in kaart brengen van de relevante feiten centraal stond en de handelingen voor een belangrijk deel een uniform karakter hadden, het in bezwaar verzochte bedrag aan kostenvergoeding, alsmede het uitgangspunt dat de vergoedingen het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten geven aanleiding voor een afwijking van de forfaitaire regeling. De door de inspecteur toegekende kostenvergoeding doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan doel en strekking van het Besluit. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

De zaaknummers conform de aangehechte bijlage (hierna: BRE 15/1345 e.v.)

uitspraak van 15 juni 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de in de aangehechte bijlage vermelde (rechts)personen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Zitting en verdere verloop van het geding

1.1.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016 te Tilburg. Ter zitting zijn de in de bijlage genoemde zaken tegelijkertijd behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbenden [gemachtigden] , verbonden aan [kantoor gemachtigden] te [vestigingsplaats kantoor gemachtigden] (hierna: de gemachtigde), en namens de inspecteur, [inspecteurs]

1.2.

Partijen hebben ter zitting verklaard dat de rechtbank op de beroepen van de verschillende belanghebbenden in één uitspraak kan beslissen, dat de relevante individuele aspecten de naam, het zaaknummer en het bestreden besluit betreffen en dat volstaan kan worden met de vermelding van die aspecten in één, aan de uitspraak te hechten, overzicht.

1.3.

Verder is ter zitting aan de orde gesteld dat de inspecteur telkens separaat van de uitspraak op bezwaar, in een afzonderlijk geschrift heeft beslist op het verzoek om een kostenvergoeding. Het geschil betreft louter nog de kostenvergoeding. In zaken waarin de dagtekening van de uitspraak op bezwaar is gelegen na de dagtekening van de beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding, is de bestreden beslissing de uitspraak op bezwaar en in de resterende zaken is dat de beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding.

1.4.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat en de inspecteur in de gelegenheid gesteld binnen een week de ontbrekende stukken te overleggen.

1.5.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met die van deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1.6.

Bij brief van 24 februari 2016 heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Bij brief van 16 maart 2016 heeft de gemachtigde aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van de door de inspecteur overgelegde stukken. Bij brief van 18 april 2016 heeft de inspecteur de nog ontbrekende nadere stukken ingediend. Bij brief van 25 april 2016 is de gemachtigde de gelegenheid geboden te reageren. De stukken zijn telkens in afschrift aan de wederpartij verstrekt.

1.7.

Bij brief van 9 juni 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en medegedeeld dat binnen twee weken uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De verschuldigdheid van omzetbelasting ter zake van privégebruik van een auto is in de aangiften omzetbelasting (hierna: OB) over de jaren 2005 tot en met 2010 van belanghebbenden aangegeven overeenkomstig de van toepassing zijnde wetgeving met gebruikmaking van de toen geldende beleidsbesluiten.

2.2.

Per jaar zijn door de gemachtigde in één geschrift voor alle belanghebbenden samen, uitzonderingen daargelaten (zie de aangehechte bijlage), bezwaren ingesteld tegen de voldoening op aangifte of tegen het verzoek om teruggaaf van OB. Daarin is onder meer gesteld dat de aftrekbeperking ter zake van privégebruik auto in strijd is met het Unierecht. In de bezwaarfase is verzocht om vergoeding van de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van de bezwaren hebben moeten maken.

2.3.

De Hoge Raad heeft in het arrest van 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8055, geoordeeld dat de (tot 1 juli 2011 geldende) aftrekbeperking voor privégebruik auto’s door personeel niet in strijd is met de Zesde richtlijn. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2012, ECLI:NL:HR:BY4581 verdraagt de berekeningsmethode ter bepaling van de aftrekbeperking voor privégebruik auto’s door ondernemers zich niet met de Zesde richtlijn, maar mag deze worden toegepast, tenzij de belastingplichtige kan laten zien dat in zijn specifieke geval met deze berekening meer belasting ter zake van het privégebruik van een auto wordt geheven dan aansluit bij zijn privégebruik in het desbetreffende jaar.

2.4.

Bij Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M (hierna: het Besluit van 11 juli 2012) heeft de staatsecretaris van Financiën het volgende, voor zover hier van belang, goedgekeurd:

“(…)

3.3.

Aftrekcorrectie voor privégebruik auto (situatie tot 1 juli 2011)

(…)

Goedkeuring

Bij het bepalen van de btw-correctie van autokosten (…) die toerekenbaar zijn aan het privégebruik van personenauto’s door werknemers, kan voor de btw‑heffing in nog niet onherroepelijk vaststaande tijdvakken van het volgende worden uitgegaan. In de periode van 1 januari 2008 tot 1 juli 2011 kan 27% van de werkelijk gemaakte en geadministreerde autokosten waarop btw drukt worden aangemerkt als toerekenbaar aan privé gereden kilometers als deze auto’s zakelijk en privé worden gebruikt. Voor werknemers die de auto zakelijk en privé[ ]gebruiken en die geen woon-werkverkeerkilometers hebben kan in de periode vóór 1 januari 2008 worden uitgegaan van 26% privégebruik van autokosten zoals hiervoor bedoeld en voor tijdvakken als hiervoor bedoeld (…)

Voorwaarde

(…)

Met nog niet onherroepelijk vaststaande tijdvakken worden bedoeld tijdvakken waarover de voldoening of teruggaaf van de btw niet onherroepelijk is komen vast te staan (bijvoorbeeld omdat tijdig bezwaar is gemaakt tegen de voldoening op aangifte).”

2.5.

Tijdens de bezwaarfase hebben belanghebbenden aangegeven gebruik te willen maken van de goedkeuring in het Besluit van 11 juli 2012. Dit heeft geleid tot gegrondverklaring van de bezwaren. De (extra) teruggaven OB zijn door de inspecteur overeenkomstig de door de gemachtigde verstrekte berekeningen verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat zonder het Besluit van 11 juli 2012 de bezwaren ongegrond zouden zijn.

2.6.

Met dagtekening 17 november 2014 heeft de gemachtigde een brief naar de inspecteur verzonden (hierna: de brief van de gemachtigde). De inhoud van deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)

Wij gaan ervan uit dat binnenkort ook de bezwaarschriften die vallen onder uw eenheid zullen worden toegewezen. En dat daarbij, in die gevallen, eveneens een kostenvergoeding (van € 243 per belastingplichtige) zal worden toegekend. Wij hebben daar in het verleden reeds om verzocht en doen dat bij deze nog een keer. Wij menen derhalve dat cliënten daar recht op hebben.

(…).”

2.7.

De inspecteur heeft overeenkomstig de brief van de gemachtigde een kostenvergoeding van € 243 per belastingplichtige toegekend. In de beslissingen op het verzoek om kostenvergoeding dan wel in de uitspraken op bezwaar (hierna: de beslissingen) heeft de inspecteur vermeld dat de desbetreffende belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding en dat deze beslissing gebaseerd is op artikel 7:15 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

3 Geschil

3.1.

In geschil is uitsluitend de vraag of de door de inspecteur toegekende kostenvergoedingen te laag zijn.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het ter zitting verhandelde.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de beslissingen en primair tot een integrale kostenvergoeding en subsidiair tot een forfaitaire kostenvergoeding voor elke individuele zaak afzonderlijk. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing