Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5546, BRE - 16 _ 1433 en 16_1434
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5546, BRE - 16 _ 1433 en 16_1434
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 september 2016
- Datum publicatie
- 22 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:5546
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 1433 en 16_1434
Inhoudsindicatie
Art. 6:7 en 7:1 Awb. In februari 2014 zijn de aandelen in belanghebbende (een BV) van eigenaar gewisseld, waarbij ook het vestigingsadres van de BV is gewijzigd. De nieuwe eigenaar heeft in december 2015 van de gemeente aanmaningen en aanslagen ontvangen als gebruiker van het oude adres, voor de periode dat de BV op dat adres was gevestigd. Nu de aanslagen en beschikkingen zijn verzonden naar het vestigingsadres van de BV zijn zij juist geadresseerd. De overschrijding van de bezwaartermijn is niet verschoonbaar.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/1433 en 16/1434
uitspraak van 7 september 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden beschikkingen
- -
-
de voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 3] en de daarbij in rekening gebrachte kosten en rente;
- -
-
de uitspraken van de heffingsambtenaar van 19 februari 2016 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2013 opgelegde aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte en de voor het jaar 2014 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting gebruiker, rioolheffing en afvalstoffenheffing.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats kantoor gemachtigde] , en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover ze betrekking hebben op de voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 3] en de daarbij in rekening gebrachte kosten en rente;
- -
-
draagt de heffingsambtenaar op om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak alsnog een uitspraak op bezwaar te doen ten aanzien van bovengenoemde aanslagen;
- -
-
verklaart de beroepen gegrond voor zover ze de uitspraken op bezwaar betreffen;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk;
- -
-
gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is in 2011 opgericht onder de naam ‘ [A BV] (hierna: [A BV] ) en was tot 21 februari 2014 gevestigd aan [adres A BV] te [vestigingsplaats A BV] .
Op 21 februari 2014 zijn de aandelen van [A BV] overgegaan op [kantoor gemachtigde] (hierna: [kantoor gemachtigde] ) te [vestigingsplaats kantoor gemachtigde] . De naam van [A BV] is per die datum gewijzigd in [B BV] en het vestigingsadres is gewijzigd in [adres B BV] te [vestingsplaats B BV] .
Bovengenoemde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd ter zake van het gebruik van een horecagelegenheid, gelegen aan [adres A BV] te [vestigingsplaats A BV] .
Met dagtekening 10 december 2015 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden met betrekking tot de voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 3] . Bij brief van 14 december 2015 heeft de heer [gemachtigde] , enig aandeelhouder en bestuurder van [kantoor gemachtigde] , naar aanleiding van de ontvangen aanmaning, namens belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze aanslagen. Ter zitting hebben beide partijen verklaard niet te weten op welke belastingheffing deze aanslagen zien. Beide partijen hebben tevens verklaard dat zij ervan uitgaan dat nog geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan ten aanzien van voornoemd bezwaarschrift.
Aan belanghebbende zijn op 31 december 2015 voor het jaar 2013 de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte en voor het jaar 2014 de aanslagen onroerende-zaakbelasting gebruiker, rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd. Met dagtekening 15 februari 2016 is hiertegen een bezwaarschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 februari 2016 het bezwaarschrift ontvankelijk verklaard, de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegezegd de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2014 ambtshalve naar tijdsgelang te verminderen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat [A BV] vanaf 16 februari 2014 niet langer op het adres [adres A BV] te [vestigingsplaats A BV] was gevestigd. Tevens heeft de heffingsambtenaar toegezegd van alle bovengenoemde aanslagen (nogmaals) tenminste ambtshalve te zullen beoordelen of deze terecht aan [A BV] zijn opgelegd.
In geschil is of de bezwaren, dan wel de beroepen ontvankelijk zijn en zo ja, of de in 2.4 en 2.5 genoemde aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Ten aanzien van de in 2.4 genoemde aanslagen
Nu er nog geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan met betrekking tot de in 2.4 genoemde aanslagen, zijn de beroepen met betrekking tot die aanslagen niet-ontvankelijk.
De rechtbank merkt op dat belanghebbende reeds op 14 december 2015 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de in 2.4 genoemde aanslagen. De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bij brief van 19 januari 2016 bevestigd. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 7:10 van de Awb bepaalde beslistermijn van ten hoogste twaalf weken inmiddels ruim is overschreden. De rechtbank zal de heffingsambtenaar daarom opdragen om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak alsnog een uitspraak op bezwaar te doen ten aanzien van de in 2.4 genoemde aanslagen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar daarmee ingestemd.
Ten aanzien van de in 2.5 genoemde aanslagen
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De dagtekening van het in bezwaar bestreden besluit is 31 december 2015. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Alle aanslagen zijn juist geadresseerd, aan het adres waar belanghebbende thans is gevestigd. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 11 februari 2015. Het bezwaarschrift met dagtekening 15 februari 2016 is op 16 februari 2016 door de heffingsambtenaar ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft geen reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven. De gemachtigde heeft ter zitting alleen gezegd dat hij in de war moet zijn geweest, omdat hij zoveel aanslagen en aanmaningen kreeg. Dat is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren ten onrechte ontvankelijk verklaard. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar zijn in zoverre gegrond. De rechtbank, doende wat de heffingsambtenaar had behoren te doen, verklaart de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke behandeling komt de rechtbank daarom niet toe.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.