Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5607, AWB - 15 _ 6605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5607, AWB - 15 _ 6605

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 september 2016
Datum publicatie
22 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5607
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6605

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Herziening van voorbelasting.

De directe rechtsgrondslag van de toegepaste herziening is niet artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, maar de overgangsregeling zoals opgenomen in artikel XVII, tweede volzin, van het Belastingplan 2014. De overgangsregeling voorziet in een herziening bij ingebruikname voor het volledige bedrag ineens. Dit is niet in strijd met de btw-richtlijn. De rechtbank baseert dit oordeel op de artikelen 184 en 186 van de btw-richtlijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/6605

uitspraak van 9 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats Z] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met dagtekening 25 juni 2015 over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.4501). Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 juli 2015, door de inspecteur ontvangen op 9 juli 2015, bezwaar gemaakt. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur ingestemd met prorogatie en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank bij brief van 28 september 2015, door de rechtbank ontvangen op 6 oktober 2015.

1.3.

Bij brief van 9 oktober 2015 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de zaak in behandeling wordt genomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar bedrijfseconomisch adviseur [A] , vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder] . De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Voor het verder ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende richt zich op een brede dienstverlening op het gebied van zorg, welzijn en wonen.

2.2.

Belanghebbende heeft in het kader van het project ‘ [project X] ’ op aan haar zelf toebehorende grond een nieuw pand (een verpleeghuis) laten bouwen (hierna ook: de bouw). Ter zake van de bouw is aan belanghebbende in ieder geval in de jaren 2005 tot en met 2014 omzetbelasting in rekening gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft tot het jaar 2013 de voorbelasting niet in aftrek gebracht, met het oog op gebruikmaking van de goedkeuring die is opgenomen in paragraaf 3 van het Besluit van 30 november 1994, nr. VB 94/3619 (hierna: Mededeling 26). Mededeling 26 is bij Besluit van 23 december 2009, nr. CPP 2009/2495M ingetrokken, waarbij een overgangsregeling is opgenomen. De inspecteur heeft bij brief van 25 februari 2012 aan belanghebbende meegedeeld dat zij van de overgangsregeling gebruik kan maken, mits zij het nieuwe pand uiterlijk op 31 december 2013 in gebruik zou nemen. Belanghebbende heeft begin 2013 geconcludeerd dat het niet haalbaar was om het pand vóór die datum in gebruik te nemen. Belanghebbende heeft vanaf dat moment de omzetbelasting die aan haar in rekening werd gebracht, als voorbelasting in aftrek gebracht, ervan uitgaande dat na 31 december 2013 een belaste levering op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) (hierna: de integratielevering) zou volgen. Per 1 januari 2014 is de bepaling inzake de integratielevering vervallen. Vanaf 1 januari 2014 heeft belanghebbende daarom ter zake van het nieuwe pand geen voorbelasting meer in aftrek gebracht. In totaal heeft belanghebbende € 2.812.435 aan voorbelasting in aftrek gebracht ter zake van de bouw.

2.4.

In het tweede kwartaal van 2014 heeft belanghebbende het pand in gebruik genomen voor vrijgestelde prestaties. In haar aangifte over dat tijdvak heeft belanghebbende geen herziening aangegeven van de eerder in aftrek gebrachte voorbelasting van € 2.812.435.

2.5.

Met dagtekening 25 juni 2015 heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 2.812.435, zijnde de volledige ter zake van de bouw in aftrek gebrachte voorbelasting.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of herziening van de voorbelasting in het onderhavige tijdvak mogelijk is en, zo ja, tot welk bedrag.

3.2.

Belanghebbende stelt primair dat herziening in het onderhavige tijdvak niet mogelijk is en subsidiair dat herziening in het onderhavige tijdvak beperkt moet blijven tot één tiende deel van de ter zake van de bouw in aftrek gebrachte voorbelasting. Volgens de inspecteur is de ter zake van de bouw in aftrek gebrachte voorbelasting terecht in het onderhavige tijdvak voor het volledige bedrag van € 2.812.435 herzien.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag aanslag tot € 281.243. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing