Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5634, AWB - 15 _ 3260
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5634, AWB - 15 _ 3260
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 juli 2016
- Datum publicatie
- 22 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:5634
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3260
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 43
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor niet betaalde omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid. De inspecteur heeft met de brief waarin de wijziging van de Fiscale Eenheid is meegedeeld voldoende aannemelijk gemaakt dat de FE bestaat en dat belanghebbende daar deel vanuit maakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/3260
uitspraak van 8 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[A], handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [belanghebbende],
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger,
Hierna wordt [belanghebbende] aangeduid als belanghebbende en [A] als de curator.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) bij beschikking van 29 augustus 2014 aansprakelijk gesteld voor door de fiscale eenheid [B BV] en [C BV] verschuldigde omzetbelasting over de tijdvakken 2012 en 2013 (hierna: de beschikking). De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ontvanger van 10 april 2015 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 mei 2016, per fax ontvangen bij de rechtbank op 19 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de curator [D], verbonden aan [kantoornaam D] te Breda, en namens de ontvanger [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 20 mei 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijke uitspraak wordt gedaan, is verlengd met zes weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is op [datum] 2013 bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in staat van faillissement verklaard. Als curator is benoemd [A].
De beschikking betreft een aansprakelijkstelling van in totaal € 174.300 (hierna ook: de omzetbelastingschuld). Dit bedrag is opgebouwd uit de omzetbelasting die is verschuldigd op grond van de volgende naheffingsaanslagen:
Aanslagnummer bedrag tijdvak (volgens de systeemuitdraai)
[aanslagnummer].F.012501 € 15.538 12-50 2012
[aanslagnummer].F.013010 € 168 13-01 januari 2013
[aanslagnummer].F.013501 € 2.374 13-50 2013
[aanslagnummer].F.013502 € 156.220 13-50 2013
Totaal € 174.300
Deze aanslagen staan onherroepelijk vast.
De ontvanger beschikt niet over een afschrift van de beschikking als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), waarin de aanvang van de fiscale eenheid.in 1998 is vastgesteld.
Bij brief van 12 februari 2007 heeft de inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende het volgende – voor zover hier van belang – meegedeeld:
“Betreft:
Uittreden uit fiscale eenheid omzetbelasting
Geachte heer/mevrouw,
U heeft op 3 januari 2007 meegedeeld dat de samenstelling van de Fiscale Eenheid [B BV], [belanghebbende] cs is gewijzigd. De volgende (rechts)persoon, [E BV], OB-nummer [OB-nummer].B01, voldoet niet meer aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Daardoor kan hij geen deel meer uitmaken van de fiscale eenheid.
Ik besluit dan ook de genoemde (rechts)persoon met ingang van 1 januari 2007 niet meer aan te merken als onderdeel van de fiscale eenheid. De fiscale eenheid omvat dus de volgende (rechts)personen:
- [B BV], OB-nummer [OB-nummer].B01.
- [belanghebbende], OB-nummer [OB-nummer].B01.
- [F], OB-nummer [OB-nummer].B02.
Ik baseer mijn beslissing op artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het omzetbelastingnummer van de fiscale eenheid blijft [aanslagnummer].B01.”
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld op de voet van artikel 43, lid 1, van de IW voor niet betaalde omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid over de tijdvakken 2012 en 2013. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of de brief van de inspecteur van 12 februari 2007 aangemerkt kan worden als een beschikking als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet OB.
Bij bevestigende beantwoording van die vraag is tussen partijen tevens in geschil of de naheffingsaanslagen die eindigen met de nummers F.013501 en F.013502, betrekking hebben op tijdvakken voorafgaand aan de datum van faillissement.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.