Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5690, BRE - 15 _ 8370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5690, BRE - 15 _ 8370

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 september 2016
Datum publicatie
14 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5690
Zaaknummer
BRE - 15 _ 8370
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:15, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Integrale proceskostenvergoeding?

Belanghebbende is strafrechtelijk vrijgesproken voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. Dat leidt tot vernietiging van een opgelegde navorderingsaanslag omdat daarmee is vast komen te staan dat belanghebbende niet te kwader trouw is geweest. De rechtbank acht het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende te kwader trouw was, pleitbaar, mede omdat de rechtbank belanghebbende wel strafrechtelijk had veroordeeld. De navorderingsaanslag is dus niet tegen beter weten in opgelegd, waardoor geen integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase verschuldigd is.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/8370

uitspraak van 13 september 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Het bestreden besluit

Het besluit van de inspecteur van 18 november 2015 tot vergoeding van kosten van de bezwaarfase in verband met het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.77) (hierna: de navorderingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is registeraccountant. Aan hem is met dagtekening 10 november 2012 de navorderingsaanslag opgelegd. Daartegen is namens belanghebbende bezwaar gemaakt door [gemachtigden] , verbonden aan [kantoor] te [vestigingsplaats] . In het bezwaarschrift is primair verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van het bezwaar en subsidiair om een vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

2.2.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften over 2007 tot en met 2009 verliezen uit beleggingen in aftrek gebracht als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De aftrek is bij de primitieve aanslagregeling geaccepteerd, en bij de navorderingsaanslag gecorrigeerd. Belanghebbende is in verband hiermee ook strafrechtelijk vervolgd, wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De rechtbank Oost-Brabant heeft hem veroordeeld. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbende op 26 augustus 2014 vrijgesproken. Naar aanleiding van deze vrijspraak is de navorderingsaanslag vernietigd. In de motivering op de uitspraak op bezwaar van 18 november 2015 heeft de inspecteur aangegeven dat is gebleken dat geen sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de vergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op basis van het Besluit op – uiteindelijk – € 488: een punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt het verschijnen ter hoorzitting met een wegingsfactor 1.

2.3.

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase op een juist bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of terecht geen integrale proceskostenvergoeding is toegekend.

2.4.

Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vergoedt de inspecteur de kosten die belanghebbende redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken uitsluitend op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Deze vergoeding wordt vastgesteld op basis van artikel 1 van het Besluit. Artikel 2, derde lid, van het Besluit geeft de mogelijkheid om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

2.5.

Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is sprake als een bestuursorgaan een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

2.6.

Belanghebbende stelt dat de inspecteur de navorderingsaanslag tegen beter weten in heeft opgelegd en daarmee ook in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld, nu evident geen sprake was van een nieuwe feit - wat de inspecteur niet bestrijdt - en vast is komen te staan dat belanghebbende niet te kwader trouw is geweest. Hij verwijst naar het arrest van het Hof ’s‑Hertogenbosch waarin hij is vrijgesproken.

2.7.

Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het enkele gegeven dat het Hof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant heeft vernietigd niet worden afgeleid dat de stelling dat belanghebbende te kwader trouw was, onredelijk was in dier voege dat van meet af aan duidelijk was dat die stelling in rechte geen stand zou houden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur er redelijkerwijze vanuit kon gaan dat belanghebbende, gezien zijn functie als registeraccountant, had moeten weten dat de verliezen uit beleggingen niet aftrekbaar waren; het uitgangspunt dat belanghebbende dus te kwader trouw die aftrek toch had geclaimd, is dan niet zonder meer onredelijk en daarvan kan ook niet worden gezegd dat bij het opleggen van de navorderingsaanslag al vaststond dat deze in een procedure geen stand zou houden. De inspecteur heeft zich voor het uiteindelijke oordeel of sprake is van kwade trouw, geheel geconfirmeerd aan de uitspraak in de strafprocedure. Ook het gegeven dat belanghebbende door de strafkamer van de rechtbank wel was veroordeeld, op basis van dezelfde feiten die tot de latere vrijspraak hebben geleid, geeft dan steun aan het oordeel dat het oorspronkelijke standpunt van de inspecteur over de kwade trouw tenminste pleitbaar was. In zoverre is sprake van een parallel met de leer van het ‘pleitbare standpunt’ die is ontwikkeld in boetezaken (zie onder meer Hoge Raad 10 juni 1992, nr. 28117, BNB 1992/275, ECLI:NL:HR:1992:ZC5012).

2.8.

Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. De inspecteur heeft dus terecht een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend. Niet in geschil is dat die vergoeding dan juist is berekend.

2.9.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.C.A. Koster, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.