Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6624, AWB - 15 _ 4459
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6624, AWB - 15 _ 4459
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 april 2016
- Datum publicatie
- 12 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:6624
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4459
Inhoudsindicatie
Artikel 3.111 Wet IB. Artikel 2.17, lid 4 Wet IB. Aanslag ib/pvv 2011. Belanghebbende heeft in zijn aangifte ib/pvv 2011 ten onrechte 100% van de hypotheekrente van de eigen woning in aanmerking genomen, ondanks dat hij de juridisch eigenaar is van de eigen woning. De hypotheek staat voor 50% zowel op naam van belanghebbende als op naam van de ex-partner. Alle kosten, lasten en voordelen, en de verkoopwinst van de woning werden gezamenlijk gedeeld. Hiervan uitgaande was zijn ex-partner economisch eigenaar van de helft van de woning, en bleef (haar aandeel in) de eigen woning na haar vertrek nog aangemerkt als eigen woning (artikel 3.111, lid 4 Wet IB) zodat voor haar haar aandeel in de hypotheekrente aftrekbaar bleef. Belanghebbende had alleen recht op aftrek van zijn aandeel. Nu belanghebbende en zijn ex-partner het onderhavige jaar niet gekozen hebben voor fiscaal partnerschap in de zin van artikel 2.17, lid 7 Wet IB, konden zij de aftrek niet aan een van beiden toedelen. Belanghebbende kon dus niet het aandeel van de betaalde hypotheekrente van zijn ex-partner in aftrek brengen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4459
uitspraak van 13 april 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 mei 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteurs] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft in 2011 tot 1 april 2011 samengewoond met [ex-partner] (hierna: de ex-partner) op het adres [adres] (hierna: de woning). Vanaf 1 april 2011 is de relatie beëindigd en is de ex-partner vertrokken uit de woning. Belanghebbende is tot eind december in de woning blijven wonen. Eind 2011 is de woning verkocht.
In de aangifte ib/pvv 2011 heeft belanghebbende de betaalde hypotheekrente van de woning voor een bedrag van € 11.712 in aanmerking genomen, alsook het gehele eigenwoningforfait van de woning ten bedrage van € 1.254. Daarnaast heeft hij de bij verkoop van de woning betaalde makelaars- en notariskosten van in totaal € 3.425 in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft in zijn aangifte ib/pvv 2011 niet samen met zijn ex-partner gekozen voor fiscaal partnerschap.
Bij de vaststelling van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte ib/pvv 2011 en heeft hij de helft van de in aanmerking genomen hypotheekrente alsook de helft van het aangegeven eigenwoningforfait gecorrigeerd. De inkomsten uit eigen woning, die voor een bedrag van € 10.468 (€ 1.254 -€ 11.722) negatief waren aangegeven, zijn voor de helft gecorrigeerd tot € 5.234 (€ 627-/- € 5.861) negatief. Daarnaast heeft de inspecteur de in aanmerking genomen makelaars- en notariskosten van € 3.425 gecorrigeerd, alsmede een bedrag aan studiekosten en alimentatie. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
In geschil is alleen nog of voor belanghebbende het volledige bedrag aan betaalde hypotheekrente aftrekbaar is.
Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende juridisch eigenaar was van de woning en dat de hypotheek voor 50% zowel op naam van belanghebbende als op naam van de ex-partner stond. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij met de ex-partner had afgesproken dat alle kosten, lasten en voordelen van de woning gezamenlijk zouden worden gedeeld en dat hij conform die afspraak de verkoopwinst van de woning met zijn ex-partner heeft gedeeld. De rechtbank leidt hieruit af dat de ex-partner het hele jaar 2011, tot de datum van de verkoop van die woning, economisch gerechtigd was tot de helft van die woning.
Onder “eigen woning” in de zin van artikel 3.111 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) wordt verstaan: een gebouw (..) voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom.
Ervan uitgaande dat de ex-partner economisch eigenaar was van de helft van de woning, bleef (haar aandeel in) de eigen woning na haar vertrek nog aangemerkt als eigen woning (artikel 3.111, lid 4 Wet IB) zodat voor haar haar aandeel in de hypotheekrente aftrekbaar bleef. Zij kon haar aandeel in de hypotheekrente op grond van artikel 3.111, lid 1, onderdeel a Wet IB in verbinding met artikel 3.120, lid 1, onderdeel a Wet IB aftrekken. Belanghebbende had alleen recht op aftrek van zijn aandeel.
Nu belanghebbende en zijn ex-partner het onderhavige jaar niet het gehele jaar fiscaal partner waren in de zin van artikel 1.2, lid 1, onderdeel d Wet IB en zij in de aangifte ib/pvv 2011 niet gekozen hebben voor fiscaal partnerschap in de zin van artikel 2.17, lid 7 Wet IB, konden zij de aftrek niet aan een van beiden toedelen. Belanghebbende kon dus niet het aandeel van de betaalde hypotheekrente van zijn ex-partner in aftrek brengen.
De stelling van belanghebbende dat hij een overeenkomst met zijn ex-partner heeft gesloten dat hij alle hypotheekrente zou betalen vanaf 1 april 2011 en dat hij alleen alle hypotheekrente zou aftrekken, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien een dergelijke overeenkomst alleen partijen bindt maar niet werkt ten opzichte van de inspecteur. Bovendien heeft de ex-partner, volgens de inspecteur, haar aandeel van de hypotheekrente in de aangifte ib/pvv 2011 afgetrokken.
Het gegeven dat de hypotheekrente vanaf 1 april 2011 geheel door belanghebbende is betaald, maakt niet dat dat hele bedrag dan ook bij hem aftrekbaar is (vgl. uitspraak Hof Den Haag van 14 april 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1858).
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.