Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6654, BRE - 15 _ 5309 en 15_5310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-10-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6654, BRE - 15 _ 5309 en 15_5310

Inhoudsindicatie

Art. 6:22, 7:2, 8:51a Awb en art. 25 AWR

Belanghebbende heeft, na ingebrekestelling van de inspecteur, bij de rechtbank beroep ingesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op haar bezwaren. Conform de uitspraak van de rechtbank in die procedure heeft de inspecteur binnen twee weken uitspraken op bezwaar gedaan. Er heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden. Belanghebbende heeft echter gedurende de gehele bezwaarfase steeds haar verzoek om een hoorgesprek gehandhaafd. De inspecteur had belanghebbende daarom moeten horen. De verplichting om uitspraak op bezwaar te doen, laat de verplichting om te horen immers niet vervallen; dat staat niet in de wet en het vloeit ook niet voort uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2016 (BNB 2016/178 en 179, ECLI:NL:HR:2016:1121 en 1124). Met enkel een uitnodiging voor een hoorgesprek binnen vijf dagen, heeft de inspecteur niet voldaan aan zijn verplichting om belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Niet aannemelijk is dat belanghebbende door de schending van de hoorplicht niet is benadeeld, waardoor niet op grond van art. 6:22 van de Awb aan deze schending kan worden voorbijgegaan. De rechtbank stelt de inspecteur in de gelegenheid het gebrek te herstellen met toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus (art. 8:51a Awb).

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/5309 en 15/5310

Tussenuitspraak van 20 oktober 2016

Tussenuitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

-

de uitspraak van de inspecteur van 7 juli 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2009 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting (hierna: LB), aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.950.0 (procedurenummer 15/5309);

-

de uitspraak van de inspecteur van 8 juli 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2009 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB), aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.9502 (procedurenummer 15/5310).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met het afschrift van deze tussenuitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

- stelt de inspecteur in de gelegenheid om belanghebbende volgens de regels te horen en de rechtbank uiterlijk 30 november 2016 te berichten of en zo ja in hoeverre het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraken op bezwaar;

- houdt verder iedere beslissing aan.

2 Gronden

2.1.

Bij belanghebbende heeft in 2013 en 2014 een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is op 24 mei 2014 een huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie van belanghebbende in beslag is genomen.

2.2.

Aan belanghebbende zijn ter behoud van rechten bovengenoemde naheffingsaanslagen met dagtekening 17 november 2015 respectievelijk 27 november 2015 opgelegd. Namens belanghebbende zijn hiertegen bezwaarschriften ingediend op respectievelijk 18 november 2015 en 5 december 2015. In beide bezwaarschriften heeft de gemachtigde verzocht om te worden gehoord en daaraan voorafgaand inzage in de stukken te mogen verkrijgen.

2.3.

Op 23 februari 2015 is door de inspecteur een brief met een ingebrekestelling ontvangen vanwege het niet-tijdig beslissen op beide bezwaren. Bij brief met dagtekening 25 maart 2015 heeft de gemachtigde op voornoemde ingebrekestelling gewezen en hier een nadere toelichting op gegeven. Bij brief van 25 maart 2015 heeft de inspecteur een cijfermatige onderbouwing van het vastgestelde nadeel LB en OB verstrekt. Tevens heeft de inspecteur de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij wil worden gehoord en inzage in de stukken wil verkrijgen. De gemachtigde heeft bij brief van 30 maart 2015 verzocht om een opgave van alle op de zaak betrekking hebbende stukken om zich voor te kunnen bereiden op een hoorgesprek. Met dagtekening 22 april 2015 heeft de gemachtigde de inspecteur verzocht om bij beschikking de hoogte van de verbeurde dwangsommen vast te stellen. Bij beschikking van 12 mei 2015 heeft de inspecteur in beide bezwaarprocedures de maximale dwangsom van € 1.260 toegekend.

2.4.

Op 30 april 2015 heeft belanghebbende bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Bij uitspraak van 24 juni 2015, nrs. AWB 15/2779 en 15/2780, heeft de rechtbank de inspecteur gelast binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden (25 juni 2015) te beslissen op de bezwaren van belanghebbende, allebei afzonderlijk op straffe van een dwangsom van € 100 per dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 10.000 in totaal.

2.5.

Bij brief van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde de inspecteur op de in 2.4 genoemde uitspraak van de rechtbank gewezen en zijn verzoek herhaald om te worden gehoord en inzage in de stukken te verkrijgen.

2.6.

Omstreeks 29 juni 2015 is het proces-verbaal van de FIOD van 17 juni 2015 ter zake van het onderzoek bij belanghebbende zowel aan de inspecteur als aan (de gemachtigde van) belanghebbende overhandigd.

2.7.

De inspecteur heeft op 30 juni 2015 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde en de gelegenheid geboden om uiterlijk op 6 juli 2015 te worden gehoord en inzage in de stukken te verkrijgen. Bij e-mail van 2 juli 2015 heeft de gemachtigde gemotiveerd aangegeven dat hij niet in de gelegenheid is om binnen de door de inspecteur gestelde termijn te worden gehoord en dat een hoorgesprek op zijn vroegst op 13 juli 2015 mogelijk is. Bij e-mail van 3 juli 2015 heeft de inspecteur aan de gemachtigde gemeld dat hij met het aanbod voor een hoorgesprek in de periode 1 tot en met 6 juli 2015 aan zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan en dat hij is gehouden zich te conformeren aan de rechterlijke uitspraak (zie 2.4).

2.8.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2015 het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag LB 2009 afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2015 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB 2009 gegrond verklaard, deze naheffingsaanslag met € 1.013 verminderd tot € 19.992 en een kostenvergoeding van € 244 toegekend. Belanghebbende heeft op 6 augustus 2015 beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraken op bezwaar.

2.9.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

-

Is het hoorrecht van belanghebbende in de bezwaarprocedures geschonden?

-

Is bij het opleggen van de naheffingsaanslagen LB en OB 2009 (hierna: de naheffingsaanslagen) het verdedigingsbeginsel geschonden?

-

Zijn algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

-

Zijn de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen vastgesteld?

-

Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?

2.10.

Artikel 7:2 van de Awb schrijft voor dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb slechts een hoorgesprek plaatsvindt indien een belanghebbende daarom verzoekt. Het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, onderdeel 9, bepaalt echter dat het initiatief voor het horen - in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR - conform artikel 7:2 van de Awb, bij de inspecteur ligt. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan aan de schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel voorbij worden gegaan indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld.

2.11.

Hier doet zich de situatie voor dat belanghebbende kenbaar heeft gemaakt gebruik te willen maken van haar recht om te worden gehoord, en waarin dat horen nog niet heeft plaatsgevonden vóór de ingebrekestelling van de inspecteur door belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet op enig moment tijdens de bezwaarfase expliciet heeft gemeld af te zien van het horen; integendeel uit de stukken blijkt steeds dat zij haar verzoek om te worden gehoord, handhaaft. De inspecteur had belanghebbende dus moeten horen. De uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2015 (zie 2.4) doet daar niet aan af. De verplichting om uitspraak op bezwaar te doen, laat de verplichting om te horen immers niet vervallen; dat staat niet in de wet en het vloeit ook niet voort uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2016 (BNB 2016/178 en 179, ECLI:NL:HR:2016:1121 en 1124). De inspecteur had in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 24 juni 2015 kunnen verzoeken om een ruimere termijn voor het doen van uitspraak vast te stellen dan twee weken, vanwege de verplichting om belanghebbende nog te horen (artikel 8:55d, lid 3, Awb). Gelet op het voorgaande had belanghebbende ook na de in 2.4 vermelde uitspraak nog steeds het recht om te worden gehoord.

2.12.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur op 30 juni 2015 de gemachtigde heeft verzocht om binnen een termijn van zes dagen, waarvan vier werkdagen, een hoorgesprek te plannen. De gemachtigde heeft tijdig en gemotiveerd gesteld dat hij niet in de gelegenheid is om binnen die termijn een hoorgesprek voor te bereiden en bij te wonen, waarbij hij tevens heeft verzocht om op een latere datum alsnog te worden gehoord. De inspecteur heeft niet bestreden dat de gemachtigde niet in die gelegenheid was. In aanmerking genomen dat de inspecteur vóór 30 juni 2015 op geen enkel moment belanghebbende een voorstel voor een hoorgesprek (of het vooraf inzien van de stukken) heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur met enkel de voormelde uitnodiging van een hoorgesprek binnen vijf dagen, niet heeft voldaan aan zijn verplichting om belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.

2.13.

Vaststaat dat de inspecteur heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank (zie 2.4) door binnen twee weken uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Dat neemt niet weg dat, gelet op het overwogene in 2.11 en 2.12, er een gebrek aan de uitspraken op bezwaar kleeft doordat ten onrechte niet is gehoord.

2.14.

De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbende door de schending van de hoorplicht niet is benadeeld, waardoor niet op grond van artikel 6:22 van de Awb aan deze schending kan worden voorbijgegaan. Het geschil ziet immers (ook) op de feiten. Bovendien is de gemachtigde in de bezwaarfase niet in de gelegenheid geweest om mondeling te reageren op (onder meer) het in 2.6 genoemde FIOD-rapport, op grond waarvan de inspecteur de juistheid van de naheffingsaanslagen in de uitspraken op bezwaar heeft beoordeeld.

2.15.

In artikel 8:51a Awb is bepaald dat de rechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen (bestuurlijke lus). De rechtbank ziet om proceseconomische redenen, waaronder de voortgang van de onderhavige procedure en de samenhang met andere zaken, aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de inspecteur in de gelegenheid te stellen het gebrek dat aan de bestreden besluiten kleeft, te herstellen met toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus. De rechtbank zal de inspecteur in de gelegenheid stellen belanghebbende alsnog volgens de regels te horen. De inspecteur dient de rechtbank uiterlijk 30 november 2016 te berichten of en zo ja in hoeverre het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraken op bezwaar.

Deze tussenuitspraak is gedaan op 20 oktober 2016 door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open. Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan enkel met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.