Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:727, AWB - 15 _ 2468
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:727, AWB - 15 _ 2468
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 februari 2016
- Datum publicatie
- 13 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:727
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2468
Inhoudsindicatie
Correcties wegens ‘negatieve kassen’. Inkomstenbelasting; winst uit onderneming. Omkering bewijslast. Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat er – indien niet-aangegeven inkomsten buiten beschouwen worden gelaten – er negatieve kassen zouden zijn bij belanghebbende en haar echtgenoot. Onder meer omdat (i) belanghebbende geen afdoende verklaringen heeft gegeven die op een andere herkomst van contant geld zouden kunnen duiden, en (ii) belanghebbende geen winst uit onderneming heeft aangegeven, terwijl facturen erop duiden dat er nog wel ondernemingsactiviteiten waren, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende met haar onderneming niet-aangegeven inkomen heeft gegenereerd ter hoogte van de ‘negatieve kassen’. Geen omkering van de bewijslast in 2009, want het aannemelijk gemaakte niet-geheven belastingbedrag, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Wel omkering van de bewijslast in 2010. Dit geldt ook voor de bijdrage-heffing. Voor de beoordeling of sprake is van een bijdragebedrag dat op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, dient er rekening mee dient te worden gehouden dat het bij bijdragebedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de ib/pvv-bedragen als gevolg van het lagere tarief.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/2468, 15/2469, 15/2474 en 15/2475
uitspraak van 5 februari 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur met dagtekening 23 januari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: zvw), alsmede de bij die aanslagen bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente, aanslagnummers [aanslagnummer] H.97, W97, H.07., W07.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Venlo, en namens de inspecteur [verweerder]. De zaken met zaaknummers 15/2467 t/m 15/2469, 15/2474 en 15/2475 zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
1 Beslissing
Zaaknummer 15/2468 (navorderingsaanslag ib/pvv 2009)
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.990 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.413;
- -
-
vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 464,25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
15/2469 (navorderingsaanslag zvw 2009)
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag zvw 2009 tot een berekend naar een bijdrage- inkomen van € 1.057;
- -
-
vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 464,25.
15/2474 (navorderingsaanslag ib/pvv 2010)
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.264 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1036;
- -
-
vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig.
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 464,25.
15/2475 (navorderingsaanslag zvw 2010)
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag zvw 2010 tot een berekend naar een bijdrage- inkomen van € 11.506;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 464,25.
2 Gronden
Belanghebbende dreef volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel vanaf mei 2008 in de vorm van eenmanszaak de onderneming onder de naam “[A]” (hierna: de onderneming).
Ten name van deze handelsnaam dan wel ten name van [B] zijn onder meer met de volgende dagtekeningen rekeningen verstuurd: 12 september 2011 (door [C]; deodorant; bedrag € 2.099), 9 en 12 augustus 2011 ([D]; dinner set; bedrag: € 10.780 en € 6.027) 8 juli 2010 (door [E]; Energy Drink en Eistee; bedrag € 2.317).
Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) 2009 € 8.423 aan winst uit onderneming (hierna: wuo) aangegeven (leidend – na toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling – tot een belastbare winst van € 742 negatief) en € 16.407 aan loon uit vroegere dienstbetrekking. Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende in haar aangifte ib/pvv enkel € 17.784 aan loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven. Voorts heeft zij voor de jaren 2009 en 2010 € 5.474 respectievelijk € 5.026 aan negatief inkomen uit eigen woning in aanmerking genomen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt aldus € 10.191 respectievelijk € 12.758.
Bij een boekenonderzoek, gestart op 14 februari 2012, is onder meer een financiële analyse door de inspecteur gemaakt van de privé-kassen van belanghebbende en haar echtgenoot. Deze analyse is gebaseerd op de bankafschriften van beiden en verklaringen over contante ontvangsten anders dan kasopnames van de bankrekeningen (contante huurbetalingen door de zoon). Tijdens het inleidende gesprek voor het boekenonderzoek is verklaard dat belanghebbende en de echtgenoot geen geldleningen waren aangegaan, geen erfenissen, schenkingen of prijzen hadden ontvangen, noch privé eigendommen hebben verkocht.
De inspecteur heeft geconstateerd dat er negatieve kassen zijn volgens de door belanghebbende overgelegde bescheiden en verklaringen. De inspecteur heeft dit gebaseerd op de volgende berekening. Het saldo van de contante ontvangsten (opnamen van bankrekeningen en andere kasontvangsten zoals huurontvangsten van de zoon) en stortingen naar de bank bedraagt over 2009 en 2010 van € 2.973 (positief) respectievelijk - € 8.900 (negatief). Hierop zijn de kosten voor levensonderhoud op basis van het NIBUD voor eten, kleding, roken van jaarlijks in totaal € 6.660 in mindering gebracht. Aldus komt de inspecteur uit op een negatieve kas van € 3.687 respectievelijk € 15.560 in die jaren.
Na vermenigvuldiging van deze bedragen met 100/119 heeft de inspecteur extra winst van belanghebbende met haar onderneming becijferd op € 3.089 respectievelijk € 13.075. De inspecteur heeft voor de jaren 2009 en 2010 de belastbare winst uit onderneming verhoogd met € 3.089 respectievelijk € 13.075 en in dat verband de bestreden navorderingaanslagen opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste hoogte zijn vastgesteld. In dat kader is onder meer in geschil of de navorderingsaanslagen terecht met omkering van de bewijslast zijn opgelegd. In beroep concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van de beroepen betreffende het jaar 2010, omdat ten onrechte de MKB-winstvrijstelling niet is toegepast.
Niet meer in geschil is dat de beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank volgt partijen hierin, aangezien de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraken op bezwaar ook daadwerkelijk op 23 januari 2015 zijn verstuurd. Uitgaande van de datum van de latere bekendmaking op 2 april 2015 zijn de op 20 april 2015 ontvangen beroepschriften tijdig ingediend.
Belanghebbende is het niet eens met de opgelegde navorderingsaanslagen. Volgens haar is geen sprake van negatieve kassen. Belanghebbende heeft in 2009 en 2010 goud verkocht voor een bedrag van € 4.055 respectievelijk € 6.075 en heeft van [F] geldleningen in 2009 en 2010 ten bedrage van € 9.000 respectievelijk € 11.000 ontvangen. Voorts kloppen de Nibud-bedragen niet die de inspecteur voor de kosten van levensonderhoud heeft gehanteerd. De inspecteur is er onterecht van uitgegaan dat belanghebbende en haar partner rookten in 2009 en 2010. Hierdoor heeft de inspecteur ten onrechte rekening gehouden met € 1.296 aan uitgaven voor roken. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar verweer dezelfde opstelling als die van de inspecteur gemaakt, maar dan met voorgaande aanpassingen.
Zijn er negatieve kassen?
De redenering van de inspecteur houdt in wezen in dat aangezien uit de bankbescheiden en verklaringen volgt dat er negatieve kassen zijn, terwijl dit laatste feitelijk niet mogelijk is, belanghebbende inkomsten heeft genoten die zij niet heeft aangegeven. De vraag is daarmee allereerst of er negatieve kassen zouden zijn, indien geen rekening wordt gehouden met eventuele niet-aangegeven inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat dit het geval is in 2009 en 2010. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Aangezien belanghebbende van hetzelfde staatje uitgaat als de inspecteur behoudens die hierna te bespreken posten, zijn de overige posten kennelijk niet in geschil. De rechtbank neemt deze derhalve als uitgangspunt. Daarbij verdient nog opmerking dat de inspecteur desgevraagd ter zitting – onweersproken door belanghebbende – heeft verklaard dat blijkens de bankafschriften belanghebbende en haar echtgenoot geen girale uitgaven (uitgaven per bank, bijvoorbeeld via pinbetaling) voor eten en kleding hebben gedaan.
Op de inspecteur rust in dit kader de bewijslast van de door hem gestelde contante uitgaven. De rechtbank acht de inspecteur daarin – tegenover de betwisting door belanghebbende - niet geslaagd voor de gestelde uitgaven voor het roken.
In verband met de omvang van de contante ontvangsten kan niet in algemene zin worden bepaald op wie de bewijslast rust. Dit hangt onder meer af van de post, wie de post aanvoert, hetgeen over en weer is aangevoerd ter zake van die post, en wie de meest gerede partij is om bewijs te kunnen leveren. Daarbij is in dit geval ook van belang de aanvankelijke verklaring vermeld in 2.3.
Met betrekking tot de lening heeft de inspecteur betwist dat er sprake is van een leningovereenkomst, althans dat uitvoering is gegeven aan de leningovereenkomst, aangezien de Duitse belastingdienst heeft verklaard dat [F], die woonachtig is in Duitsland, niet beschikte over vermogen om te kunnen uitlenen. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij contante geldbedragen van [F] heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat uitvoering is gegeven aan de volgens belanghebbende overeengekomen leningovereenkomst van 27 december 2009. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld geen betalingsbewijzen overgelegd.
Met betrekking tot de gestelde verkopen van goud heeft de inspecteur de echtheid van de door belanghebbende overgelegde facturen gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat op de factuur van 8 januari 2010 onderaan als Geschäftsführer [G] staat vermeld, die volgens de gegevens van de Duitse Kamer van Koophandel echter met ingang van 11 juni 2009 geen Geschäftsführer meer was. De echtheid van de factuur van 10 januari 2011 is betwist aangezien op de factuur het identiteitsnummer van belanghebbende staat vermeld dat door de gemeente [woonplaats] pas op 15 februari 2011 is afgegeven. Bovendien staat op de factuur de naam van een Geschäftsführer, die op dat moment volgens het Duitse handelsregister nog geen Geschäftsführer was, aldus nog steeds de inspecteur. Gelet op de twijfels over de echtheid van deze facturen, heeft de inspecteur ook de echtheid van de factuur van 5 januari 2009 betwist.
De rechtbank is van oordeel dat nu belanghebbende geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de twijfel over de eerste twee genoemde facturen, het op de weg van belanghebbende ligt om niet alleen de echtheid van de factuur van 8 januari 2010 maar ook van de echtheid van die van 11 juni 2009 aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft de originele facturen evenwel niet overgelegd. Nu ook overigens geen bewijs is geleverd, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde contante goudverkopen hebben plaatsgevonden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat, indien extra kasinkomsten buiten beschouwing worden gelaten, er negatieve kassen zouden zijn ter hoogte van (de in 2.4 vermelde bedragen van € 3.687 respectievelijk € 15.560 beide minus € 1.296 (roken) is) € 2.391 respectievelijk € 14.264.
Niet aangegeven winst?
De inspecteur heeft in de kern aangevoerd dat de negatieve kassen impliceren dat er niet-aangeven inkomen gegenereerd is met de onderneming van belanghebbende is. In aanmerking genomen dat (i) de gegeven verklaringen van belanghebbende niet aannemelijk zijn (zie 2.8.4-2.8.5), (ii) er door belanghebbende geen andere (voldoende gemotiveerde) verklaringen zijn gegeven die op een ander herkomst van contant geld zouden kunnen duiden, en (iii) belanghebbende in haar aangifte 2010 geen winst uit onderneming heeft aangegeven, terwijl de in 2.1 facturen erop duiden dat er nog wel ondernemingsactiviteiten waren, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende met haar onderneming niet-aangegeven inkomen heeft gegenereerd ter hoogte van de ‘negatieve kassen’ als vermeld in 2.8.6. Het verweer van belanghebbende in verband met de hiervoor bedoelde facturen dat niet zij maar haar echtgenoot daarbij betrokken was, acht de rechtbank – gelet op de tenaamstelling van de facturen – zonder nadere onderbouwing onvoldoende gemotiveerd.
Omkering bewijslast?
Het volgende wordt vooropgesteld (vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47). Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
2009
Uit hetgeen in 2.8 en 2.9 is overwogen volgt dat volgens de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk is gemaakt dat (100/119 x € 2.391 is) € 2.009 aan winst niet is aangegeven voor het jaar 2009. Hierbij dient nog – anders dan de inspecteur heeft gedaan – rekening gehouden te worden met de MKB-winstvrijstelling, zodat de belastbare winst in 2009 € 1.057 (€ 8.423 + € 2.009 - € 9.251 (zelfstandigenaftrek) – € 124 (10,5% MKB-winstvrijstelling)) bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2009 bedraagt dan € 11.990 (€ 1.057 + € 16.407 - € 5.474). Het extra bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt derhalve € 1.799. Het eerder niet-geheven belastingbedrag dat daarop betrekking heeft (circa € 600), is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Dit betekent dat voor omkering van de bewijslast geen plaats is.
Wel volgt uit het voorgaande dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning € 1.799 hoger is dan het inkomen dat belanghebbende had aangegeven en dat – kennelijk – bij de primitieve aanslag is gevolgd. De navorderingsaanslag ib/pvv 2009 dient derhalve verminderd te worden tot een geheven naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.990.
Het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de navorderingsaanslag zvw 2009, met dien verstande dat het bijdrage-inkomen waarover eerder niet geheven is € 1.057 bedraagt. De navorderingsaanslag zvw 2009 dient te worden verminderd tot een naar een bijdrage-inkomen van € 1.057.
Navorderingsaanslagen ib/pvv en zvw 2010
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 terecht is omgekeerd omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, gelet op het volgende. Uit hetgeen in 2.8 en 2.9 is overwogen volgt dat volgens de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk is gemaakt dat (100/119 x € 14.264 is) € 11.986 aan winst niet is aangegeven voor het jaar 2010. Hierbij dient nog rekening gehouden te worden met de MKB-winstvrijstelling, zodat de belastbare winst in 2010 € 10.547 bedraagt. Dit bedrag is niet in de aangifte aangegeven. Het eerder niet-geheven belastingbedrag dat hierop betrekking heeft, is naar het oordeel van de rechtbank – daarbij ook rekening houdend met verrekening van voorheffingen en heffingskortingen – zowel verhoudingsgewijs als op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Nu de rechtbank voorts van oordeel is dat gelet op de hoogte van de winst de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat door het niet-aangeven van de voornoemde winst een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, is de vereiste aangifte niet gedaan.
Door omkering van de bewijslast heeft belanghebbende de verzwaarde bewijslast en dient zij te doen blijken dat de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende hierin niet geslaagd. Voorts acht de rechtbank de schatting van het gecorrigeerde winst redelijk.
De inspecteur heeft bij de vaststelling van de belastbare winst uit onderneming geen rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling, zodat de belastbare winst dient te worden verminderd tot € 11.506 ( € 13.075 - € 1.569 (12% MKB-winstvrijstelling)). Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient dan voor het jaar 2010 te worden verminderd tot € 24.264 (€ 11.506 + € 17.784 – € 5.026). De navorderingsaanslag ib/pvv 2010 dient derhalve dienovereenkomstig te worden verminderd.
Het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de navorderingsaanslag zvw 2010. Weliswaar gaat het bij de bijdrage-heffing in absolute zin om een lager bedrag dan bij de ib/pvv, maar de rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling – in het kader van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan – of sprake is van een bijdragebedrag dat op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het bij bijdragebedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de ib/pvv-bedragen als gevolg van het lagere tarief.
Nu ook bij de navorderingsaanslag zvw 2010 de omkering van de bewijslast van toepassing is, belanghebbende niet in de bewijslast is geslaagd, de schatting redelijk is maar wel rekening dient te worden gehouden met de MKB-winstvrijstelling, dient het bijdrage-inkomen van de navorderingsaanslag zvw 2010 te worden verminderd tot € 11.506.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.857 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1 * factor 1,5 in verband met samenhangende zaken). Per zaak is derhalve € 464,25 toegekend.
Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2016 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.