Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7322, BRE - 15 _ 4751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7322, BRE - 15 _ 4751

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 november 2016
Datum publicatie
6 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:7322
Zaaknummer
BRE - 15 _ 4751

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/4751 tot en met 15/4761

uitspraak van 11 november 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2002 tot en met 2012 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht ( [aanslagnummers] .H.27/H.37/H.47/H.57/H.67/H.77/H.87/H.97/ H.07/H.17.01 en H.27.01).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 juni 2015 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 juli 2015, per fax ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigden

[gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Ter zitting is door zowel belanghebbende als de inspecteur een pleitnota overgelegd. Een kopie hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.7.

Met dagtekening 30 september 2015 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken om binnen de aangekondigde termijn uitspraak te doen en is de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] (hierna: de echtgenote). Hij heeft aangiften IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2012 ingediend en naar aanleiding daarvan zijn definitieve aanslagen vastgesteld in de periode 4 augustus 2004 tot en met 31 december 2013.

2.2.

Bij brief van 2 april 2014 hebben belanghebbende en de echtgenote een inkeermelding verstuurd naar de Belastingdienst, waarin wordt gemeld dat zij beschikken over een bankrekening bij UBS Zwitserland (hierna: de verzwegen bankrekening). Het saldo van de verzwegen bankrekening is nimmer in de aangiften IB/PVV vermeld. In de brief en de bijbehorende bijlage is een berekening opgenomen van (onder meer) de hoogte van het vermogen en de verschuldigde inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2012 voor belanghebbende en de echtgenote tezamen.

In de inkeermelding is, onder andere, het volgende opgenomen:

“(…) Uit de door cliënten verstrekt informatie alsmede uit de door de bank overgelegde stukken hebben wij de volgende feiten gedestilleerd:

-

Cliënten zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

-

Zij hebben een onderneming, een nertsbedrijf.

-

Cliënten hebben een bankrekening bij de UBS Bank in Zürich. Het bankrekeningnummer is: [bankrekeningnummer] .

-

Aanvankelijk was het een rekening op naam. Sinds 2001 een nummer rekening.

-

Het geld is afkomstig uit afgeroomde omzet van het nertsbedrijf.

-

De afroming van de resultaten in de onderneming is gestopt in 2003. De laatste stortingen dateren namelijk uit 2002 en 2003.

-

Het vermogen heeft goed gerendeerd.

-

De afgelopen jaren hebben cliënten diverse opnames verricht. Deze opnames zijn allemaal consumptief besteed.

-

Het totale vermogen bedraagt op dit moment ongeveer € 425.000,-.

(…).”

Tussen partijen is niet in geschil dat op de verzwegen bankrekening een tweetal contante stortingen heeft plaatsgevonden, te weten op 21 februari 2002 een bedrag van € 48.109 en op 4 november 2003 een bedrag van € 120.000.

2.3.

In augustus 2014 is de inkeermelding beoordeeld. Bij brief van 26 augustus 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende en de echtgenote een vaststellingsovereenkomst gestuurd waarin wordt voorgesteld om de correcties van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) voor de jaren 2004 tot en met 2012 geheel aan belanghebbende toe te rekenen en dienaangaande één navorderingsaanslag voor het jaar 2009 op te leggen en voor de jaren 2002 en 2003 aparte navorderingsaanslagen op te leggen in verband met correcties van niet-aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1). Bij brief van 3 september 2014 hebben belanghebbende en de echtgenote aangegeven dat zij niet akkoord gaan met de vaststellingsovereenkomst, vanwege de voorgenomen correcties in box 1 voor de jaren 2002 en 2003.

2.4.

De inspecteur heeft vervolgens voor ieder jaar afzonderlijk navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd aan belanghebbende, waarbij in elk van de navorderingsaanslagen het verzwegen inkomen uit sparen en beleggen voor 100% aan hem is toegerekend. Daarnaast zijn in de navorderingsaanslagen over de jaren 2002 en 2003 correcties gemaakt op het inkomen uit werk en woning in verband met niet-aangegeven omzet. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Op 28 april 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij met name is gesproken over de correcties in box 1.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

voor de jaren 2002 en 2003:

(i) dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard op de grond dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan?

(ii) is de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing?

(iii) heeft de inspecteur terecht tot de bedragen van de contante stortingen in 2002 en 2003 een bijtelling bij het inkomen uit werk en woning toegepast?

voor alle jaren:

(iv) heeft de inspecteur terecht de verzwegen bankrekening volledig tot het bezit van belanghebbende gerekend?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing