Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8017, AWB - 14 _ 5331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8017, AWB - 14 _ 5331

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 december 2016
Datum publicatie
24 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:8017
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5331

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting. Tussenuitspraak.

Belanghebbende participeerde in de jaren 2006 tot en met 2009 in een aantal beleggingsfondsen (hierna: de Sondervermögen) die belegden in onder meer Nederlandse aandelen. Belanghebbende heeft verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend die de inspecteur heeft afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Sondervermögen niet-transparante lichamen, zodat zij en niet belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting hadden moeten verzoeken. Om het beginsel van effectieve rechtsbescherming inhoud te geven, heeft de rechtbank de besluiten van de inspecteur jegens belanghebbende tevens aangemerkt als besluiten jegens de Sondervermögen en de Sondervermögen aangemerkt als belanghebbenden. De zaken zijn aangehouden ivm de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 14/5331 tot en met 14/5334

Tussenuitspraak van 7 december 2016

Tussenuitspraak in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Oostenrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft bij brieven van 29 december 2009 en 3 december 2010, door de inspecteur ontvangen op respectievelijk 30 december 2009 en 6 december 2010, voor de navolgende boekjaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:

boekjaar 2006 tot een bedrag van € 285.070 (zaaknummer BRE 14/5331);

boekjaar 2007 tot een bedrag van € 275.133 (zaaknummer BRE 14/5332);

boekjaar 2008 tot een bedrag van € 198.702 (zaaknummer BRE 14/5333);

boekjaar 2009 tot een bedrag van € 15.467 (zaaknummer BRE 14/5334).

1.2.

De inspecteur heeft de verzoeken bij de in één geschrift vervatte beschikkingen van 12 augustus 2013 afgewezen.

1.3.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 juli 2014 de bezwaren ongegrond verklaard en de verzoeken om kostenvergoeding afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 augustus 2014, ontvangen bij de rechtbank op 26 augustus 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 28 november 2016 gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een naar Oostenrijks recht opgerichte GmbH en in Oostenrijk gevestigd. Haar ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van vermogen. Belanghebbende en een groepsvennootschap, [A GmbH] (hierna: [A GmbH] ), participeerden in de jaren 2006 tot en met 2009 in een samenwerkingsverband; belanghebbende voor 99% en [A GmbH] voor 1%. In 2006 was dit een Offene Erwerbsgesellschaft met de naam [B OEG] . Sinds 1 januari 2007 is het samenwerkingsverband, door wijziging van het Oostenrijkse civiele recht, een Offene Gesellschaft. Sindsdien heet het samenwerkingsverband [B OG] . Het samenwerkingsverband is voor Oostenrijkse belastingdoeleinden transparant. Hierna wordt het samenwerkingsverband voor de gehele periode 2006 tot en met 2009 aangeduid als OG.

2.2.

OG participeerde in de jaren 2006 tot en met 2009 in een viertal beleggingsfondsen, zogeheten Spezial Sondervermögen, [C] I tot en met IV (hierna: de Sondervermögen) geheten. OG had in de jaren 2006 tot en met 2009 als investeerder (Anleger) de economische eigendom van de bezittingen van de Sondervermögen. De Sondervermögen kennen een beheerder die tegenover derden optreedt als hun vertegenwoordiger, de Kapitalanlagegesellschaft. Tot slot is er een bewaarder die de juridische eigendom van de bezittingen van de Sondervermögen heeft, de Depotbank. De Sondervermögen hebben geen rechtspersoonlijkheid en zijn voor Oostenrijkse belastingdoeleinden transparant.

2.3.

De Sondervermögen hebben in de jaren 2006 tot en met 2009 belegd in onder meer Nederlandse aandelen. De teruggaafverzoeken hebben betrekking op dividendbelasting die op deze Nederlandse aandelen is ingehouden.

2.4.

In een brief van 14 januari 2013 van de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur staat onder meer:

“(…)

De Oostenrijkse investeringsfondsen [de Sondervermögen] kwalificeren aan de hand van de criteria welke geformuleerd zijn in het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, Stcrt. 2009, 19 49 naar Nederlands recht als fiscaal transparant. Hiervoor kunnen de volgende argumenten worden aangedragen:

-

De Oostenrijkse investeringsfondsen hebben geen rechtspersoonlijkheid;

-

De Oostenrijkse investeringsfondsen hebben geen juridische eigendom over de vermogensbestanddelen;

-

De participanten in het investeringsfonds zijn (beperkt) aansprakelijk voor de schulden en verplichtingen van het fonds;

-

Het fondsvermogen wordt beheerd voor rekening van de participanten;

-

De participaties in de investeringsfondsen zijn vrij overdraagbaar; en

-

De Oostenrijkse investeringsfondsen hebben geen in aandelen verdeeld kapitaal.

(…)”

2.5.

In een bij de in 2.4 genoemde brief gevoegde verklaring van 9 januari 2013 van [D GmbH] (Oostenrijk) staat onder meer (vetgedrukte tekst conform het origineel):

“(…)

1. Under Austrian civil/corporate law, an Austrian investment fund does not qualify as a separate legal entity because it is set up as a separate estate owned by the unit holders, managed by an Austrian investment company and administered by the depository bank. Consequently an investment fund cannot have legal ownership over assets. (…)

(…)

3. A[n] unitholder cannot lose more than the amount which was invested through the investment fund. (…)

4. Normally there are no restrictions/limitations to the transfer of units in the investment fund. Consequently the units in the investment fund can be transferred without consent of all participants in the investment fund. (…)”

2.6.

In het Investmentfondsgesetz 1993 zijn de volgende wettelijke regels inzake Sondervermögen neergelegd:

“(…)

Kapitalanlagefonds

§ 1. (1) Ein Kapitalanlagefonds ist ein aus Wertpapieren und/oder Geldmarktinstrumenten und/oder anderen in §§ 20 und 21 genannten liquiden Finanzanlagen bestehendes Sondervermögen, das in gleiche, in Wertpapieren verkörperte Anteile zerfällt, im Miteigentum der Anteilinhaber steht und nach den Bestimmungen dieses Bundesgesetzes gebildet wird.

(2) Ein Spezialfonds ist ein Sondervermögen gemäβ Abs. 1, dessen Anteilscheine aufgrund der Fondsbestimmungen jeweils von nicht mehr als zehn Anteilinhabern, die der Kapitalanlagegesellschaft bekannt sein müssen und die keine natürlichen Personen sind, gehalten werden. (…)

(…)

Verfügungsrecht der Kapitalanlagegesellschaft

§ 3. (1) Nur die Kapitalanlagegesellschaft ist berechtigt, über die Vermögenswerte zu verfügen, die zu einem von ihr verwalteten Kapitalanlagefonds gehören, und die Rechte aus diesen Vermögenswerten auszuüben; sie handelt hiebei im eigenen Namen für Rechnung der Anteilinhaber. Sie hat hiebei die Interessen der Anteilinhaber zu wahren, die Sorgfalt eines ordentlichen und gewissenhaften Geschäftsleiters im Sinne des § 84 Abs. 1 AktG anzuwenden und die Bestimmungen dieses Bundesgesetzes sowie die Fondsbestimmungen einzuhalten.

(…)

Anteilscheine

§ 5. (1) Die Anteilscheine sind Wertpapiere; sie verkörpern die Miteigentumsanteile an den Vermögenswerten des Kapitalanlagefonds und die Rechte der Anteilinhaber gegenüber der Kapitalanlagegesellschaft sowie der Depotbank. Die Anteilscheine können auf den Inhaber oder auf Namen lauten. Lauten sie auf Namen, so gelten für sie die §§ 61 bis 63 AktG sinngemäβ.

(…)

Haftungsverhältnisse

§ 9. (1) Zur Sicherstellung oder zur Hereinbringung von Forderungen gegen Anteilinhaber kann auf deren Anteilscheine, jedoch nicht auf die Vermögenswerte des Kapitalanlagefonds Exekution geführt werden.

(2) Zur Sicherstellung oder zur Hereinbringung von Forderungen aus Verbindlichkeiten, die die Kapitalanlagegesellschaft für einen Kapitalanlagefonds nach den Bestimmungen dieses Bundesgesetzes wirksam begründet hat, kann nur auf die Vermögenswerte des Kapitalanlagefonds Exekution geführt werden.

(…)

Abwicklung eines Kapitalanlagefonds

§ 16. (1) (…)

(2) Wertpapiere sinds so rasch, als dies bei Wahrung der Interessen der Anteilinhaber möglich ist, im Geld umzusetzen. Die Verteilung des Vermögens auf die Anteilinhaber ist erst nach Erfüllung der Verbindlichkeiten des Kapitalanlagefonds sowie der nach den Fondsbestimmungen zulässigen Zahlungen an die Kapitalanlagegesellschaft und die Depotbank vorzunehmen.

(…)”

2.7.

In de statuten van de Sondervermögen, zoals deze luiden vanaf 14 september 2012 is bepaald:

ARTIKEL 1 MITEIGENTUMSANTEILE, ANTEILINHABER

Die Miteigentumsanteile werden durch Anteilscheine (Zertifikate) mit Wertpapiercharakter verkorpert, die auf Inhaber lauten

(…)

Die Anteilscheine werden in Sammelurkunden je Anteilsgattung dargestellt Effective Stucke konnen daher nicht ausgefolgt werden

Die Anteilscheine des Investmentfonds werden von nicht mehr als zehn Anteilinhabern, die der Verwaltungsgesellschaft bekannt sein mussen, gehalten

(…)

Eine Ubertragung von Anteilscheinen von Anteilinhabern darf nur mit Zustimmung der Verwaltungsgesellschaft erfolgen und kann in begrundeten Fallen verweigert werden

(…)

ARTIKEL 6 ANTEILSGATTUNGEN UND ERTRÄGNISVERWENDUNG

(…)

Erträgnisverwendung bei Ausschüttungsanteilscheinen (Ausschütter)

Die wahrend des Rechnungsjahres vereinnahmten Ertragnisse (Zinsen und Dividenden) können nach Deckung der Kosten, nach dem Ermessen der Verwaltungsgesellschaft ausgeschuttet werden

(…)”

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbende gerechtigd was om teruggaaf van dividendbelasting te verzoeken en, zo ja, of de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2006 tot en met 2009 conform de verzoeken, en veroordeling van de inspecteur in haar proceskosten.

3.4.

De inspecteur concludeert (i) primair tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en (ii) subsidiair tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing