Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:811, AWB - 14 _ 7658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:811, AWB - 14 _ 7658

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2016
Datum publicatie
25 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:811
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7658

Inhoudsindicatie

Moment en omvang resultaat einde terbeschikkingstelling, foutenleer, redelijke tegemoetkoming.

Gedeeltelijk einde terbeschikkingstelling vanwege aanpassing huwelijkse voorwaarden in 2008, daarmee behaalde boekwinst op grond van foutenleer terecht belast in 2009.

Vanwege faillissement vennootschap in 2008 is terbeschikkingstelling aan die vennootschap in dat jaar feitelijk beëindigd. De rechtbank acht echter aannemelijk dat de onroerende zaak na de beëindiging van de feitelijke terbeschikkingstelling is aangehouden met het oog op verkoop, zodat met de beëindiging van de feitelijke terbeschikkingstelling in 2008 de toepassing van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 niet is beëindigd.

Het resultaat in verband met de beëindiging van de terbeschikkingstelling is terecht in 2009 verantwoord nu levering van de verkochte onroerende zaak in dat jaar heeft plaatsgevonden.

De rechtbank is van oordeel dat de fiscale boekwaarde per 1 januari 2009 te hoog is, omdat de ter beschikking gestelde onroerende zaak per 1 januari 2001 voor een te hoge waarde op de resultaatsbalans is geactiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een fout die op grond van de foutenleer moet worden hersteld.

De rechtbank stelt het resultaat bij het einde van de terbeschikkingstelling in goede justitie vast nu geen van de partijen de door hen gestelde fiscale boekwaarde op de slotbalans en de waarde in het economische verkeer per einde terbeschikkingstelling aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen over de redelijke tegemoetkoming (arrest van 23 december 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2011:BR6326).

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 14/7658

uitspraak van 28 januari 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte voor het jaar 2009 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 14.811 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.916.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd met dagtekening 25 september 2013, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op

€ 140.169 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 7.936 (hierna: de aanslag). In hetzelfde geschrift is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 7.242.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2014 het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 127.126 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd op € 7.936.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 december 2014, ontvangen bij de rechtbank op 23 december 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van,

[A] (accountant) alsmede de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda. Namens de inspecteur zijn verschenen en gehoord,

[verweerder]. De rechtbank heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.7.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.

1.8.

Bij brieven van 3 november 2015 en 3 december 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijk uitspraak wordt gedaan, is verlengd met zes weken.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was sinds [datum] 1993 eigenaar van een woonboerderij met bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).

2.2.

Belanghebbende is directeur groot aandeelhouder van [B BV] (hierna: de holding). [C BV] was een dochtervennootschap van de holding. Belanghebbende verhuurde sinds 1 juli 2000 de bedrijfsruimte van de onroerende zaak (hierna: de bedrijfsruimte) aan [C BV]. Vanaf 1 januari 2001 was ter zake van de verhuur van de bedrijfsruimte het regime van het resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van Afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing ingevolge het bepaalde in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001.

2.2.1.

Bij de aangifte ib/pvv voor het jaar 2001 is de ter beschikking gestelde bedrijfsruimte op de openingsbalans van het resultaat uit overige werkzaamheden per

1 januari 2001 opgenomen voor een bedrag van € 447.000. Niet duidelijk is op welke wijze deze waarde destijds is bepaald. Er is wel een waardeverklaring van [makelaarskantoor] ten aanzien van de bedrijfsruimte welke in opdracht van belanghebbende is opgesteld. Volgens deze waardeverklaring van 25 maart 2004 bedraagt de waarde € 447.000. Daarnaast is er een taxatierapport van [makelaarskantoor] waarbij de marktwaarde op waardepeildatum 25 maart 2004 is gesteld op € 450.000.

2.3.

Belanghebbende was met [D] gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, welke per [datum] 1991 waren opgemaakt. Bij notariële akte van [datum] 2008 zijn de huwelijkse voorwaarden aangepast en is ten aanzien van de eerder genoemde onroerende zaak een beperkte gemeenschap van goederen ingesteld. Belanghebbendes onverdeelde aandeel in die gemeenschap bedroeg 70%, dat van [D] 30%. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2008 is geen gevolg gegeven aan deze aanpassing van de huwelijkse voorwaarden en is de ter beschikking gestelde bedrijfsruimte in zijn geheel op de balans van belanghebbende blijven staan.

2.4.

Op [datum] 2008 hebben belanghebbende en [D] een echtscheidingsconvenant getekend. Volgens dit convenant leven belanghebbende en

[D] sinds april 2007 duurzaam gescheiden.

2.5.

Op [datum] 2008 is [C BV] failliet verklaard en is aan de feitelijke terbeschikkingstelling van de bedrijfsruimte aan de BV een einde gekomen. Het faillissement is afgewikkeld op 20 april 2011.

2.6.

Bij overeenkomst van [datum] 2008 is de onroerende zaak voor

€ 1.130.000 verkocht aan [E BV]. Voorafgaand aan de levering is de onroerende zaak op verzoek van de koper in twee appartementsrechten gesplitst. Daarbij is door de koper, met akkoordbevinding van belanghebbende, aan het appartementsrecht betreffende de bedrijfsruimte een koopsom toebedeeld van € 305.000 en aan het andere appartementsrecht (hierna: het privégedeelte) van € 825.000. Bij akten van [datum] 2009 zijn de twee appartementsrechten door belanghebbende aan de koper geleverd voor de genoemde prijzen.

2.7.

Belanghebbende heeft in de aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 49.985. Bij de berekening van dit resultaat is rekening gehouden met de aan de bedrijfsruimte toegedeelde koopsom van € 305.000. Het in de aangifte aangegeven resultaat is als volgt opgebouwd:

Verkoopsom € 305.000

Af: Fiscale boekwaarde slotbalans € 358.957

Boekverlies € 53.957

Af: Kosten € 3.536

Resultaat einde terbeschikkingstelling € 57.493 (negatief)

Bij: Rente rekening-courant holding € 7.508

Totaal resultaat uit overige werkzaamheden € 49.985 (negatief)

Het aangegeven verlies uit werk en woning bedroeg € 14.811.

2.8.

De inspecteur heeft een taxatierapport overgelegd van 16 april 2013 waarin de bedrijfsruimte door [taxateur H] (taxateur) op basis van de huurwaardekapitalisatie/BAR-methode is getaxeerd. In dit taxatierapport is de waarde in het economische verkeer in verhuurde staat op peildatum 1 januari 2001 geschat op € 348.000. De waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat op peildatum 31 maart 2009 is geschat op € 367.000.

2.9.

Bij het vaststellen van de aanslag is het resultaat uit overige werkzaamheden op basis van de in het taxatierapport vastgestelde waarde van de bedrijfsruimte, als volgt bepaald:

Getaxeerde waarde per 31 maart 2009 € 367.000

Getaxeerde waarde per 1 januari 2001 € 348.000

Af: Afschrijving gehele tbs-periode € 88.043

Af: Herrekende fiscale boekwaarde slotbalans € 259.957

Boekwinst € 107.043

Af: Kosten € 3.536

Bij: Rente rekening-courant holding € 7.508

Totaal resultaat uit overige werkzaamheden € 111.015

Het belastbare inkomen uit werk en woning is op deze wijze verhoogd met een correctie in het resultaat uit overige werkzaamheden van € 161.000 (van een verlies van € 49.985 naar een positief resultaat van € 111.015). Het aldus becijferde belastbare inkomen uit werk en woning is verlaagd met de aangegeven persoonsgebonden aftrek van € 6.020, zodat het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 140.169. Als gevolg van de volledige verrekening van de persoonsgebonden aftrek met het belastbare inkomen uit werk en woning is het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met

€ 6.020 tot € 7.936.

2.10.

In de uitspraak op bezwaar is de totale overeengekomen koopsom van € 1.130.000 voor 40% toegerekend aan de bedrijfsruimte. Het resultaat uit overige werkzaamheden is daarbij verminderd tot € 97.972 en is als volgt bepaald:

Verkoopsom bedrijfsgedeelte 40% van € 1.130.000 = € 452.000

Af: Fiscale boekwaarde slotbalans € 358.000

Boekwinst € 94.000

Af: Kosten € 3.536

Bij: Rente rekening-courant holding € 7.508

Totaal resultaat uit overige werkzaamheden € 97.972

Het belastbare inkomen uit werk en woning is dienovereenkomstig verminderd tot

€ 127.126.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de omvang van het resultaat uit overige werkzaamheden. Meer specifiek is het antwoord op de volgende vragen in geschil:

1. Heeft belanghebbende zijn werkzaamheid ter zake van de terbeschikkingstelling van de bedrijfsruimte reeds in april 2008 voor 30% gestaakt in verband met de aanpassing van zijn huwelijkse voorwaarden?

2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1 is in geschil of de eventuele boekwinst met toepassing van de foutenleer is belast in 2009.

3. Had belanghebbende het resultaat ter zake van de beëindiging van de toepassing van artikel 3.92 Wet IB 2001 al moeten verantwoorden op het moment van de feitelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling aan [C BV]

op [datum] 2008 en zo ja, is het resultaat met toepassing van de foutenleer belastbaar in 2009?

4. Indien en voor zover het resultaat ter zake van de staking van de werkzaamheid belastbaar is in 2009 is tevens de hoogte van het resultaat in geschil, meer specifiek:

4a. Dient de fiscale boekwaarde per 1 januari 2009 met toepassing van de foutenleer te worden herzien?

4b. Voor welke waarde verlaat de bedrijfsruimte de slotbalans van de werkzaamheid?

Belanghebbende beantwoordt de eerste en derde vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de eerste en derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend.

Voor zover het resultaat ter zake van de staking van de werkzaamheid belastbaar is in 2009 bepleit belanghebbende om voor de berekening van de omvang van het resultaat uit overige werkzaamheden uit te gaan van de hiervoor in 2.7 genoemde cijfers, uitkomend op een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 49.985.

De inspecteur stelt dat had moeten worden uitgegaan van de cijfers die hiervoor zijn genoemd in 2.9, zodat de aanslag in zijn visie niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een verlies uit werk en woning van € 14.811 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.916.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing