Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8422, AWB - 15 _ 6333
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8422, AWB - 15 _ 6333
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 december 2016
- Datum publicatie
- 24 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:8422
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 6333
Inhoudsindicatie
15/6333
Verhuurderheffing, artikel 1.4, Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
Particuliere verhuurders zijn niet uitgezonderd van de verhuurderheffing. Geen strijd met artikel 1 EP; geen individuele en buitensporige last. Gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/6333
uitspraak van 15 december 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 10 oktober 2014 heeft belanghebbende aangifte verhuurderheffing 2014 gedaan. Op 15 oktober 2014 heeft zij het volgens de aangifte verschuldigde bedrag van € 8.192 voldaan.
Bij brief van 17 oktober 2014, ontvangen door de inspecteur op 20 oktober 2014, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2015 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 september 2015, dezelfde dag per fax ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016 te Maastricht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was bij aanvang het jaar 2014 eigenaar van onder meer 26 huurwoningen waarvan de huurprijs niet hoger was dan het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna ook: de huurtoeslaggrens).
Voor elk van deze 26 huurwoningen gold dat de huur die belanghebbende in beginsel (bij een nieuwe huurder) voor de woningen zou kunnen bedingen, hoger lag dan de huurtoeslaggrens. Als gevolg van de wettelijke huurbeschermingsregels in combinatie met het feit dat de desbetreffende huurders de woningen reeds lange tijd huurden, lag de huur evenwel onder de huurtoeslaggrens.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende verhuurderheffing verschuldigd is over het jaar 2014. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend; de inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van het betaalde bedrag van € 8.192. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.