Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8423, AWB - 15 _ 5620
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8423, AWB - 15 _ 5620
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 december 2016
- Datum publicatie
- 2 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:8423
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5620
Inhoudsindicatie
15/5620 t/m 15/5624
Art. 14 WVA, afdrachtvermindering onderwijs.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van beroepspraktijkvorming, zodat geen recht bestaat op vermindering van afdracht loonheffing in het kader van de WVA. Naheffingsaanslagen terecht. Nu ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend, zijn de beroepen in zoverre gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5620 tot en met BRE 15/5624
uitspraak van 15 december 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2013 en 6 augustus 2014 aan
belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2012 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Daarbij is bij elke naheffingsaanslag heffingsrente- respectievelijk belastingrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn over de jaren 2009 tot en met 2012 bij beschikking vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd. Het betreft de volgende naheffingsaanslagen en beschikkingen.
Zaaknr. |
Jaar |
Aanslagnr. |
LH |
heffings- rente |
belasting- rente |
vergrijp- boete |
15/5620 |
2008 |
[aanslagnummer] .A.01.850.1 |
€ 6.450 |
€ 900 |
- |
- |
15/5621 |
2009 |
[aanslagnummer] .A.01.950.0 |
€ 4.698 |
€ 601 |
- |
€ 1.174 |
15/5622 |
2010 |
[aanslagnummer] .A.01.050.4 |
€ 5.793 |
€ 597 |
- |
€ 1.448 |
15/5623 |
2011 |
[aanslagnummer] .A.01.150.0 |
€ 28.849 |
€ 2.199 |
- |
€ 7.212 |
15/5624 |
2012 |
[aanslagnummer] .A.01.250.0 |
€ 14.208 |
- |
€ 752 |
€ 3.552 |
De inspecteur heeft bij zijn in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3
augustus 2015 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de over de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegde vergrijpboeten verminderd tot nihil. Het verzoek om een kostenvergoeding is daarbij afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 augustus 2015, door de rechtbank
ontvangen op 20 augustus 2015, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De beroepen zijn gemotiveerd bij brief van 16 september 2015.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 november 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende
aangekondigd getuigen mee te brengen en getuigenaanbod gedaan en een formulier proceskosten overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016 te Maastricht.
Daarbij zijn de beroepen met zaaknummers 15/5620 tot en met 15/5624 gelijktijdig behandeld. De rechtbank heeft aan het slot van die zitting het onderzoek gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.
Na de zitting heeft de rechtbank van de inspecteur het bericht ontvangen dat hij
niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd. Dit vormde voor de rechtbank een reden het onderzoek te heropenen en het vooronderzoek te hervatten. Op 14 november 2016 heeft de inspecteur de eerder niet overgelegde gegevens per e-mail alsnog ingebracht. Een kopie van deze gegevens zijn per e-mail verstrekt aan de wederpartij. De rechtbank heeft de aanvullende stukken tot de processtukken gerekend en deze betrokken bij haar beslissing. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau, dat zich bezighoudt met het uitlenen van voornamelijk Poolse werknemers in (onder meer) de voedingsindustrie.
In de onderhavige jaren heeft zij haar werknemers, die werkzaam waren bij [A BV] (hierna: [A BV] ), een scholingstraject aangeboden. Hiertoe heeft zij met [opleidingsinstituut] te [plaats] (hierna: [het opleidingsinstituut] ) een overeenkomst gesloten voor het volgen door de medewerkers van de beroepsbegeleidende leerweg van de opleiding “Assistent medewerker voedingsindustrie, niveau 1 met Nederlands als tweede taal (NT 2)” (hierna: de opleiding).
De opleiding is geregistreerd in het Centraal register Educatie en Beroepsopleidingen (hierna: Crebo) onder nummer [X] . De deelnemers worden in dit kader opgeleid voor het behalen van het MBO-diploma Assistent Voedingsindustrie. [A BV] is daarbij opgetreden als praktijkopleider.
Belanghebbende heeft in haar loonaangiften over de jaren 2008 tot en met 2012 op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) voor de in 2.2 bedoelde werknemers de afdrachtvermindering onderwijs toegepast.
Op 19 februari 2013 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht werd de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. Met dagtekening 10 juli 2014 is een rapport opgemaakt van dit boekenonderzoek. De controlerend ambtenaar heeft geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. De bestreden naheffingsaanslagen betreffen correcties van de eerder toegepaste afdrachtvermindering onderwijs.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht de afdrachtvermindering onderwijs heeft toegepast. Het geschil beperkt zich tot het antwoord op de vragen of voor de betreffende werknemers van belanghebbende sprake is geweest van beroepspraktijkvorming in de zin van een beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e van de WEB bedoelde beroepsopleiding (BBL-opleiding) en, zo dat het geval is, of het praktijkdeel 60% of meer van de studieduur betrof.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.