Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8428, AWB - 15 _ 5247
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8428, AWB - 15 _ 5247
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 december 2016
- Datum publicatie
- 31 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:8428
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5247
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34
Inhoudsindicatie
15/5247 t/m 15/5250
Art. 34 IW, inlenersaansprakelijkheid, algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende is als inlener aansprakelijk gesteld voor de door de uitleners niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing (inlenersaansprakelijkheid). De wet bevat geen voorrangsregels voor de diverse aansprakelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger bij de aansprakelijkstellingen niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Dat de inmiddels failliete inleners van dezelfde uitlener(s) niet aansprakelijk zijn gesteld, levert geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel. Aansprakelijkstellingen terecht.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5247 tot en met 15/5250
uitspraak van 15 december 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft belanghebbende bij 4 beschikkingen van respectievelijk 23 oktober, 2, 9 en 16 december 2014 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 34 Invorderingswet (Inv). Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 juni 2015 de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 augustus 2015, ontvangen bij de rechtbank op 4 augustus 2015, beroep ingesteld. Dat beroepschrift behelst in feite 4 beroepen, omdat het is gericht tegen 4 uitspraken op bezwaar. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016 te Maastricht.
Voor een overzicht van hetgeen op de zitting is behandeld en de aldaar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak wordt verzonden. De door belanghebbende overgelegde pleitnota is tot de stukken gerekend.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Volgens haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel houdt belanghebbende zich bezig met het vervaardigen van metalen constructiewerken en delen daarvan, dakdekken en het bouwen van dakconstructies en overige bouwinstallatiewerkzaamheden.
In de periode 2007 tot en met 2010 heeft belanghebbende technische uitzendkrachten ingeleend van achtereenvolgens:
- [A BV] te [plaats 1] (hierna: [A BV] )
- [B BV] te [plaats 2] (hierna: [B BV] )
- [C BV] te [plaats 1] (hierna: [C BV] )
- [D BV] te [plaats 3] (hierna: [D BV] ) en
[E BV] te [plaats 4] (hierna: [E BV] ).
Hierna worden deze vennootschappen samen (ook wel) aangeduid als: de vennootschappen.
In 2009 is de FIOD begonnen met een strafrechtelijk onderzoek naar de vennootschappen, waarbij steeds (al dan niet indirect) leden van eenzelfde familie ( [familie X] ) waren betrokken. De inspecteur heeft vervolgens in 2012 en 2013 boekenonderzoeken bij de vennootschappen ingesteld, waaruit bleek dat er geen of nauwelijks administratie was. Daarna heeft de inspecteur onderzoeken ingesteld bij inlenende bedrijven, waaronder belanghebbende, en is (mede) aan de hand van hun administratie berekend welk bedrag aan loonheffing verschuldigd was voor de door hen ingeleende werknemers. Bij de inlenende bedrijven die failliet waren, is een dergelijk onderzoek niet ingesteld. Voor de loonheffing die was berekend op basis van de administratie van inlenende bedrijven, zijn aan de vennootschappen naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Deze naheffingsaanslagen zijn niet (volledig) betaald.
Belanghebbende is vervolgens aansprakelijk gesteld voor de loonheffing die betrekking had op de door haar ingeleende werknemers. Daarbij is rekening gehouden met de bedragen die belanghebbende bij de inlening had betaald op de g-rekeningen van de vennootschappen. Het betreft de volgende aansprakelijkstellingen:
Bij beschikking van 23 oktober 2014 met het kenmerk [beschikking 1] is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wfsv en artikel 51 van de Zvw aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.848 in verband met niet betaalde belastingschulden, te weten loonheffingen over het jaar 2008 van [A BV] en [C BV] en over het jaar 2009 van [D BV] .
Bij beschikking van 2 december 2014 met het kenmerk [beschikking 2] is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wfsv en artikel 51 van de Zvw aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 15.893 in verband met niet betaalde belastingschulden, te weten loonheffingen over de jaren 2009 en 2010 van [E BV] .
Bij beschikking van 9 december 2014 met het kenmerk [beschikking 3] is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wfsv en artikel 51 van de Zvw aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 31.939 in verband met niet betaalde belastingschulden, te weten loonheffingen over het jaar 2007 van [B BV] .
Bij beschikking van 16 december 2014 met het kenmerk [beschikking 4] is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wfsv en artikel 51 van de Zvw aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 4.761 in verband met niet betaalde belastingschulden, te weten loonheffingen over het jaar 2008 van [A BV] .
De ontvanger heeft inlenende bedrijven die failliet waren en waarbij geen onderzoek was ingesteld door de inspecteur (zie 2.3) niet aansprakelijk gesteld.
3 Geschil
In geschil is of de beschikkingen vernietigd moeten worden omdat sprake is van willekeur, strijd met het gelijkheidsbeginsel of een motiveringsgebrek en wegens talmend optreden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de ontvanger ontkennend. Belanghebbende stelt bovendien dat zij geen inzicht heeft in de op de naheffingsaanslagen betaalde bedragen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.