Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:964, BRE - 12 _ 5953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:964, BRE - 12 _ 5953

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 januari 2016
Datum publicatie
12 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:964
Zaaknummer
BRE - 12 _ 5953

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 t/m 2005. Door belanghebbende en haar echtgenoot zijn geen stukken overgelegd die betrekking hebben op het vermogen van de Stiftung of op wat er met dat vermogen is gebeurd na opheffing daarvan. Ook zijn daaromtrent geen verklaringen afgelegd. Belanghebbende heeft het vermoeden, dat de echtgenoot ook in de onderhavige jaren nog steeds betrokken is bij dan wel kan beschikken over het vermogen van de Stiftung, niet ontzenuwd. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende niet alle vermogensbestanddelen (de helft van het vermogen van de Stiftung) in haar aangiften heeft opgenomen en niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De bewijslast moet daarom worden omgekeerd en verzwaard. Voorts is bij het opleggen van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend gehandeld nu de rechtbank aannemelijk acht dat de inspecteur de zaak niet voor 6 maanden of langer stil heeft laten liggen. Verder is de schatting van de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk geweest, nu de inspecteur over geen enkel gegeven beschikt omtrent de hoogte van het vermogen van de Stiftung en hij uitgegaan is van het gemiddeld aanwezig vermogen in vergelijkbare gevallen waarbij de uitschieters buiten beschouwing zijn gelaten. De beroepen zijn wel gegrond, omdat de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld door meer dan de helft van het voordeel uit sparen aan beleggen aan belanghebbende toe te rekenen. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt door de rechtbank afgewezen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 12/5953 t/m 12/5957

uitspraak van 7 januari 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:

Zaak-nummer

Jaar

Aanslag-nummer

[aanslagnummer]

Dagtekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Verzamel-inkomen

12/5953

2001

H.17

30-06-2011

€ 14.157

€ 152.913

€ 167.070

12/5954

2002

H.27

30-06-2011

€ 3.717

€ 167.265

€ 170.982

12/5955

2003

H.37

30-06-2011

€ 15.883

€ 166.261

€ 182.144

12/5956

2004

H.47

30-06-2011

€ 16.265

€ 176.767

€ 193.032

12/5957

2005

H.57

30-06-2011

€ 14.467

€ 197.291

€ 211.758

Daarbij is gelijktijdig bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 september 2012 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen per fax van 6 november 2012 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015 te Breda. De zaken met zaaknummers BRE 12/3953 tot en met 12/3957 zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Breda (hierna: de gemachtigde), en namens de inspecteur, [verweerder].

1.7.

De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De inspecteur heeft ter zitting zonder bezwaar van de wederpartij exemplaren van twee notariële akten overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden. Het onderzoek ter zitting is gesloten en er zijn schriftelijke uitspraken aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is sinds [datum] 1977 gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot).

2.2.

Belanghebbende heeft over de jaren 2001 tot en met 2005 aangiften IB/PVV ingediend. De aanslagen IB/PVV over die jaren zijn conform die aangiften opgelegd naar de volgende bedragen:

Jaar

Aanslag-nummer

[aanslagnummer]

Dagtekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Verzamel-inkomen

2001

H.16

25-09-2003

€ 14.157

€ 158

€ 14.315

2002

H.26

30-07-2004

€ 3.717

€ 8.400

€ 12.117

2003

H.36

27-07-2005

€ 15.883

€ 1.041

€ 16.924

2004

H.46

07-01-2006

€ 16.265

€ 4.939

€ 21.204

2005

H.56

06-11-2007

€ 0

€ 14.467

€ 14.467

2.3.

Op 24 november 2008 worden door de bevoegde autoriteiten in Duitsland aan de FIOD gegevens verstrekt inzake de begunstigde(n) van [de Stiftung] in Liechtenstein (hierna: de Stiftung), oprichtingsdatum 2 juli 1986 en opgeheven per 3 november 2000. De Stiftung had als doel (Zweck): “Verwaltung einiges Vermögen Bankkonto bei ABN AMRO Bank Basel” In de bijgevoegde “By‑Laws” is onder meer het volgende opgenomen:

“The Foundation Board (…) enacts herewith the following By-Laws in pursuance of powers conferred tot it under Art. IX. and XIII. of the Statutes, for the nomination of Beneficiaries:

I.

First beneficiary of all assets and revenues as well as of

any possible liquidation proceeds shall be during his life-

time and without restriction:

- [A]

born on [datum], 1928

[adres], [woonplaats] , Netherlands

(passport no. [xxxxxx] N (…))

II.

Upon the death of the first beneficiary

- Mrs. [belanghebbende]

born on [datum], 1934

[adres], [woonplaats] , Netherlands

(passport-no. [xxxxxx] G (…))

entirely enters in his rights as second beneficiary.

(…)

During the lifetime of the first beneficiary, this By-Laws

shall be revocable at any time. After his death, it will

be revocable with the consent of all actual beneficiaries

only.

[plaats X], December 18, 1986”

2.4.

Bij brief van 9 juni 2009 worden voor de eerste maal door de inspecteur vragen gesteld aan de echtgenoot met betrekking tot zijn vermoedelijke betrokkenheid bij de Stiftung. Daarbij zijn de volgende vragen gesteld:

“1. Klopt het dat u betrokken bent (geweest) bij een Liechtensteinse stiftung?

2. Ik verzoek u mij ten aanzien van de stiftung de volgende stukken toe te sturen:

a Stiftungsakte

b Statuten van de stiftung

c Tussentijdse aanvullingen of aanpassingen van de stiftungsakte of statuten

d Schriftelijke instructies

e Bewijs van inschrijving van de stiftung

f Aangifte voor het vorstendom Liechtenstein

g Reactie van de Liechtensteinse fiscus

h Verslagen van bestuursvergaderingen

i Correspondentie met de Liechtensteinse beheerder van de stiftung

j Een jaarlijks overzicht van de bezittingen en schulden van de stiftung (vanaf 1997)

k Een overzicht van de initiële en eventuele aanvullende stortingen in de stiftung

l Een overzicht van de onttrekkingen aan de stiftung

3. Heeft u ten aanzien van uw betrokkenheid bij een Liechtensteinse stiftung, of ten aanzien van enig ander (buitenlands) doelvermogen, ooit aangifte gedaan van enig inkomen?”

De echtgenoot heeft hierop geantwoord bij brief van de gemachtigde van 26 juni 2009. Het antwoord luidde voor zover hier van belang:

In uw brief stelt u dat uit beschikbare informatie naar voren komt dat cliënt vermoedelijk als “gerechtigde” betrokken is (geweest) bij een Liechtensteinse “Stiftung”. Mijn cliënt heeft daar slechts een beperkte herinnering aan. In het verleden heeft cliënt wel te maken gehad met een stichting in Liechtenstein, maar hij weet niet hoe hij zijn juridische betrokkenheid zou moeten duiden. Voor het overige beschikt cliënt over geen van de door u ter inzage gevraagde documenten. Hij heeft in het geheel geen stukken die op een dergelijke stichting betrekking hebben.” Daarna volgen diverse briefwisselingen tussen (de gemachtigde van) de echtgenoot en de inspecteur.

2.5.

Bij brief van 22 september 2009 kondigt de inspecteur aan dat hij voornemens is om aan de echtgenoot navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting vanaf 1997 op te leggen. Daarbij wordt voor de heffing van de vermogensbelasting door de inspecteur uitgegaan van een geschat vermogen van € 5.000.000 en van rente-inkomsten van € 200.000 per jaar, wat geheel aan de echtgenoot wordt toegerekend.

2.6.

Bij brief van 18 mei 2010 deelt mevrouw [B] van de Belastingdienst mede dat zij het dossier van haar collega heeft overgenomen en dat zij enige tijd nodig heeft om zich een goed inzicht te verschaffen in het dossier.

2.7.

De inspecteur heeft bij brief van 1 juni 2010 aan de gemachtigde stukken toegestuurd, waaronder “By-laws”, waaruit volgens de inspecteur volgt dat de echtgenoot betrokken is geweest bij de Stiftung. Naar aanleiding van deze gegevens heeft de inspecteur de echtgenoot in deze brief nogmaals verzocht om de gevraagde informatie met betrekking tot de Stiftung te overleggen. Verder zijn aanvullende vragen gesteld, waaronder een overzicht waaruit het vermogen van de Stiftung bij opheffing blijkt en een opgave van degenen aan wie het vermogen na het opheffen van de Stiftung is toegekomen.

2.8.

Bij brief van 11 juni 2010 heeft de echtgenoot [C] te [plaats X] in Liechtenstein om informatie verzocht met betrekking tot de Stiftung. Bij brief van 26 juli 2010 heeft [D] in Zwitserland (hierna: [D]) de echtgenoot bericht dat deze bereid is om informatie met betrekking tot de Stiftung te verstrekken tegen een vergoeding van € 2.500. Daarbij is opgemerkt dat niet gegarandeerd kan worden dat het dossier compleet is. Aan de echtgenoot wordt gevraagd of hij daarmee akkoord gaat.

2.9.

Bij brief van 10 september 2010 informeert de gemachtigde van de echtgenoot de inspecteur dat [D] niet bereid is om aan het informatieverzoek van de echtgenoot te voldoen.

2.10.

De echtgenoot wordt door de inspecteur bij brief van 26 oktober 2010 uitgenodigd om op 4 november 2010 mondeling gegevens en inlichtingen te verstrekken. De echtgenoot is verschenen bij het gesprek op 4 november 2010.

2.11.

Bij brief van 18 november 2010 geeft de inspecteur aan dat de echtgenoot tijdens het gesprek op 4 november 2010 heeft aangegeven dat hij nog stukken in zijn bezit heeft inzake de Stiftung en dat gemachtigde heeft afgesproken alle stukken/gegevens die de echtgenoot nog in bezit heeft voor 12 november aan de inspecteur toe te zenden. De inspecteur constateert vervolgens in zijn brief dat de stukken niet zijn verstrekt. De inspecteur wijst de echtgenoot (nogmaals) op de tekortkomingen in de informatieverstrekking en op de gevolgen daarvan.

2.12.

Bij vonnis in kort geding van rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 april 2011 is de echtgenoot onder meer bevolen om, binnen 28 dagen nadat de Belastingdienst na betekening van het vonnis aan de echtgenoot schriftelijk te kennen heeft gegeven op welke wijze deze gegevens door hem dienen te worden verstrekt, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken ten aanzien van (het vermogen in) de Stiftung en om te verklaren of hij na 31 december 1998 buitenlandse bankrekeningen heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt en daarvan opgaaf te doen. Daarbij is de echtgenoot veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat hij met de nakoming van één of meer van de bevelen in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000,00 en met dien verstande dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.

2.13.

Vaststaat dat belanghebbende niet door de inspecteur is verzocht om gegevens en informatie met betrekking tot de Stiftung te verschaffen. Bij brieven van 10 mei 2011 kondigt de inspecteur aan dat hij voornemens is om ter behoud van rechten aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 zonder boeten op te leggen. In die brieven is de betrokkenheid van de echtgenoot bij de Stiftung als reden voor het opleggen van die navorderingsaanslagen gegeven. Daarnaast is ook aangegeven dat een bestanddeel van de rendementsgrondslag op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) geacht wordt bij de belastingplichtige en diens partner voor de helft tot hun bezit te horen nu dat bestanddeel van de rendementsgrondslag niet in de aangiften van belastingplichtige en zijn partner is opgenomen. Volgens die brieven bedragen de niet in de aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 opgenomen bestanddelen uitgaande van een geschat vermogen per 1 januari 2000 van € 7.200.000 en rekening houdend met een rendement per jaar van 4%:

Jaar

Geschat gemiddeld vermogen

Toegerekend aan belanghebbende (50%)

Meer voordeel uit sparen en beleggen

Voordeel uit sparen en beleggen na navordering

2001

€ 7.637.760

€ 3.818.880

€ 152.755

€ 152.913

2002

€ 7.943.270

€ 3.971.635

€ 158.865

€ 167.265

2003

€ 8.261.000

€ 4.130.500

€ 165.220

€ 166.261

2004

€ 8.591.439

€ 4.295.719

€ 171.828

€ 176.767

2005

€ 8.935.096

€ 4.467.548

€ 178.701

€ 197.291

2.14.

Naar aanleiding van het voorgaande zijn de in 1.1 genoemde navorderingsaanslagen opgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

-

Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2001 t/m 2005 terecht aan belanghebbende opgelegd? Deze vraag spitst zich toe op de vragen of belanghebbende voor de onderhavige jaren de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan en, zo nee, of sprake is van omkering van de bewijslast.

-

Is de verlengde navorderingstermijn van toepassing, en zo ja, heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

-

Is er sprake van een zogenaamde redelijke schatting?

-

Zijn de beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

-

Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor (im)materiële schade?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert in het verweerschrift tot gegrondverklaring van de beroepen in die zin dat de belastbare inkomens uit sparen en beleggen op de onderhavige navorderingsaanslagen als volgt verminderd moeten worden:

Jaar

Aanslag-nummer

[aanslagnummer]

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderen met

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderen tot

2001

H.17

€ 158

€ 152.755

2002

H.27

€ 8.400

€ 158.865

2003

H.37

€ 1.041

€ 165.220

2004

H.47

€ 4.939

€ 171.828

2005

H.57

€ 18.590

€ 178.701

De beschikkingen heffingsrente moeten volgens de inspecteur dienovereenkomstig worden verminderd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing