Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:981, BRE - 15 _ 1514
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:981, BRE - 15 _ 1514
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:980
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 1514
Inhoudsindicatie
Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote waren beiden vennoot van een VOF. Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor de verschuldigde omzetbelasting over de tijdvakken waarin hij vennoot was. Bepalingen in het echtscheidingsconvenant kunnen hier niet aan afdoen. De belastingrechter is niet bevoegd om de invordering door middel van conservatoir derdenbeslag te beoordelen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/1514
uitspraak van 24 februari 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 4 februari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 3 oktober 2014 (hierna: de beschikking), beschikkingnummer [beschikkingnummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Geleen, en namens de ontvanger, [verweerder]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) waren in 2008 en 2009 vennoten van [A VOF] (hierna: de VOF). Op 31 augustus 2010 zijn aan de VOF naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 2008 en 2009 van respectievelijk € 5.065 en € 2.462, met berekening van kosten van € 638 en invorderingsrente van respectievelijk € 589 en € 286 (in totaal derhalve € 9.040). Na echtscheiding van de vennoten is de VOF door de ex-echtgenote als eenmanszaak voortgezet. In het echtscheidingsconvenant (gedateerd [datum] 2010) is bepaald dat de ex-echtgenote de schulden van de VOF als haar eigen schulden zal voldoen en dat fiscale claims betreffende de VOF tot en met 31 december 2010 voor rekening zijn van partijen, ieder voor een gelijk deel.
Namens de inspecteur is bij de VOF een boekenonderzoek ingesteld. Belanghebbende heeft over de uitkomsten daarvan intensief overleg gevoerd met de belastingdienst. Dat heeft onder meer geleid tot een vaststellingsovereenkomst over de hoogte van de (naheffings)aanslagen. Omdat een en ander lange tijd in beslag heeft genomen en met veel kosten gepaard is gegaan, heeft belanghebbende de belastingdienst verzocht om een vergoeding van door hem geleden schade. Op 27 mei 2013 en 1 september 2014 zijn die verzoeken weliswaar afgewezen, maar is wel (uit coulance) besloten tot vergoeding van een bedrag van € 5.138,97 in verband met kosten voor (juridische) bijstand.
Op 17 september 2014 heeft de ontvanger conservatoir beslag gelegd op die kostenvergoeding onder de Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst.
Belanghebbende heeft bezwaar zowel tegen het leggen van conservatoir beslag als tegen de aansprakelijkstelling.
Conservatoir beslag
Het beslag is gelegd door de Ontvanger. Hij is daartoe bevoegd op grond van hetgeen is bepaald in artikel 3, eerste lid Invorderingswet 1990 en 4:124 Awb. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een besluit genomen op grond van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW), met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a, geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Nu die artikelen hier niet van toepassing zijn, is de bestuursrechter van de rechtbank niet bevoegd om te oordelen over het besluit tot het leggen van conservatoir beslag. De civiele rechter is bevoegd.
Aansprakelijkstelling
De rechtbank stelt voorop dat de juistheid van de naheffingsaanslagen als zodanig niet in geschil is.
Op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel en artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a van de IW is een vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van een vennootschap onder firma. De schuldeiser is vrij in de keuze om alle dan wel slechts één of sommige van de hoofdelijke schuldenaren tot betaling van de gehele schuld aan te spreken (Hoge Raad 2 november 2001, nr. C00/004, ECLI:NL:HR:2001:AB2733, NJ 2002/24).
Vast staat dat de nageheven omzetbelasting is verschuldigd over tijdvakken waarin belanghebbende vennoot was van de VOF. Belanghebbende en de ex-echtgenote zijn dan beiden hoofdelijk aansprakelijk voor deze belastingschulden en het stond de ontvanger vrij om belanghebbende aansprakelijk te stellen. Het gegeven dat de VOF later als eenmanszaak is voortgezet door de ex-echtgenote en dat belanghebbende en de ex-echtgenote een regeling voor de betaling van schulden hebben opgenomen in het echtscheidingsconvenant, doet daar niet aan af. Het echtscheidingsconvenant is wel bindend voor de partijen bij dat convenant maar niet voor derden.
Nu de belastingschulden zijn ontstaan in een tijd dat belanghebbende vennoot was in de VOF, belanghebbende daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is en hij niet voor betaling heeft gezorgd, is ook het belopen van invorderingskosten en invorderingsrente (mede) aan hem te wijten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor verlaging van de hoogte van de aansprakelijkstelling.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.