Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1131, BRE - 15 _ 1939
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1131, BRE - 15 _ 1939
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 februari 2017
- Datum publicatie
- 16 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:1131
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 1939
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 36
Inhoudsindicatie
Art. 36 IW Bestuurdersaansprakelijkheid
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van een tijdige melding van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten was, is hij terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven nageheven loonheffingen. De ontvanger concludeert tot vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling met de bedragen aan invorderingskosten en –rente. Omdat de ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betaal- en aangifteverzuimboetes aan belanghebbende zijn te wijten, moet de beschikking aansprakelijkstelling ook met de verzuimboeten worden verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/1939
uitspraak van 20 februari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 26 augustus 2014 op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten (hierna: Wfsv) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 42.370 voor de door [A BV] onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonheffingen over de periode september 2013 tot en met mei 2014, de daarmee samenhangende verzuimboeten en de tot 29 augustus 2014 verschuldigde invorderingsrente en -kosten.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2015 de beschikking gehandhaafd.
Bij fax van 7 april 2015, op diezelfde dag ingekomen bij de rechtbank, heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is vanaf [datum] 1999 enig bestuurder van [A BV] te [plaats] . Vanaf [datum] 2013 is hij daar tevens de enige werknemer. Enig aandeelhouder van [A BV] is [B BV] te [plaats] .
Voor de maanden september 2013 tot en met mei 2014 is namens [A BV] telkens aangifte loonheffingen gedaan, zij het dat de aangifte voor de maand februari 2014 pas is ingediend nadat ambtshalve een naheffingsaanslag was vastgesteld. De in de aangiften opgenomen bedragen zijn niet afgedragen. Door de inspecteur zijn overeenkomstig de in de aangifte genoemde bedragen over die periode naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd, waarbij voor de maand februari geldt dat de opgelegde naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar overeenkomstig de alsnog overgelegde aangifte is verminderd. Het totale bedrag aan voormelde naheffingsaanslagen is – na bezwaar – € 42.473. In dit bedrag zijn tevens verzuimboeten begrepen vanwege het niet (tijdig) afdragen van de aangegeven loonheffingen voor de maanden september 2013 tot en met mei 2014 en vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte voor februari 2014.
Er is in verband met de in 2.2 vermelde naheffingsaanslagen geen melding van betalingsonmacht gedaan.
In verband met de invordering van de in 2.2 genoemde naheffingsaanslagen en verzuimboeten zijn invorderingskosten en invorderingsrente aan [A BV] in rekening gebracht.
Bij beschikking van 26 augustus 2014 is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 42.370. Dit bedrag bestaat uit de onbetaald gebleven loonheffingen voor de maanden september 2013 tot en met mei 2014 en de daarmee samenhangende verzuimboeten voor een bedrag van in totaal € 39.566 en de tot 29 augustus 2014 verschuldigde invorderingskosten van in totaal € 2.229 en invorderingsrente van in totaal € 575.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de in 1.1 genoemde naheffingsaanslagen loonheffingen en de daarmee samenhangende verzuimboeten, invorderingsrente en invorderingskosten. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.
De ontvanger concludeert uiteindelijk (tijdens de zitting) tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld met het bedrag van de invorderingskosten van € 2.229 en de invorderingsrente van € 575 tot een bedrag van € 39.566.
De hoogte van de in 1.1 genoemde naheffingsaanslagen is niet in geschil.