Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1414, AWB - 15 _ 7313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1414, AWB - 15 _ 7313

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 februari 2017
Datum publicatie
16 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:1414
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7313

Inhoudsindicatie

BRE 15/7313 en 15/7314

IB/pvv 2011 en 2012 – uitdeling (inkomen uit aanmerkelijk belang) - omkering bewijslast – vergrijpboetes

Belanghebbende is enig aandeelhouder van een BV. Deze BV betaalt bedragen aan een Chinese Ltd (A). Daarnaast was belanghebbende in de onderhavige periode enig aandeelhouder/directeur van een in op de Turks & Caicos Islands gevestigde Ltd. Een deel van de door BV aan A betaalde bedragen is doorgestort naar Ltd. De inspecteur stelt dat voor alle aan A betaalde bedragen sprake is van een uitdeling.

Nu belanghebbende in de onderhavige periode zowel enig aandeelhouder was van de BV en van de Ltd en er voorts aanwijzingen bestaan dat tussen belanghebbende, zijn vennootschappen en (de aandeelhouder van) A nauwe banden bestaan, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende en de BV zich ervan bewust zijn geweest dat belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder is bevoordeeld. De enkele stelling van belanghebbende dat sprake is geweest van een lening geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarvan is geen enkel bewijs geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is tot de aan Ltd doorgestorte bedragen sprake van een uitdeling. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een verrijking tot het volledige bedrag van de betalingen van de BV aan A.

Met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/pvv 2011

De in aanmerking te nemen uitdeling van € 2.500 (de betaling van A aan de Ltd) is niet van dien aard dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De inspecteur heeft met de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslag tot een bedrag van

€ 2.500 niet te hoog is vastgesteld.

Met betrekking tot aanslag IB/pvv 2012

Het niet aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang van € 589.417 is zowel relatief als absoluut aanzienlijk zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet aan die verzwaarde bewijslast voldaan. Sprake van redelijke schatting nu rechtbank aannemelijk acht dat tot een hoger bedrag dan € 589.417 aan belanghebbende in 2012 een uitdeling is gedaan.

Met betrekking tot de vergrijpboetes

De bij de (navorderings)aanslag 2011 en 2012 vastgestelde boetes zijn beide vernietigd nu deze zijn gebaseerd op een andere feitelijke gedraging (het opvoeren van een te hoge aftrekpost door belanghebbende-VPB) dan het feitelijk verweten gedrag (het niet aangeven van een inkomst/uitdeling).

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/7313 en 15/7314

Uitspraak van 14 februari 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 november 2014 aan belanghebbende over de jaren 2011 en 2012 navorderingsaanslagen ( [aanslagnummer] .H.17.01 en H.27.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar de volgende belastbare inkomens en in hetzelfde geschrift naar de volgende bedragen boete- en heffingsrente-/belastingrentebeschikkingen afgegeven:

Nav. aanslag

box 1

box 2

box 3

boete

Heffings-/belastingrente

2011

€ 43.590

€ 1.179.175

€ 747

€ 147.396

€ 25.720

2012

€ 41.769

€ 692.418

€ 875

€ 86.552

€ 8.799

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 oktober 2015 de bezwaren gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2012 verminderd tot navorderingsaanslagen berekend naar de volgende belastbare inkomens en de boete- en heffings-/belastingrente als volgt verminderd:

Nav. aanslag

box 1

box 2

box 3

boete

heffings-/belastingrente

2011

€ 43.590

€ 1.142.787

€ 747

€ 85.708

€ 24.926

2012

€ 41.769

€ 532.974

€ 875

€ 39.972

€ 6.773

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 november 2015, ontvangen bij de rechtbank op 13 november 2015, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft ter zake van deze beroepen een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016 te Breda. Voor het verhandelde ter zitting en een overzicht van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt toegestuurd. De onderhavige beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers 15/7406 en 15/7407 ten name van [A BV] (hierna: [A BV] ). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Belanghebbende heeft sinds 28 september 2007 een 100% belang in [BV] (hierna: [BV] ). [BV] heeft sinds 8 juli 2010 een 100% belang in [A BV] .

2.2.

Belanghebbende heeft over de jaren 2011 en 2012 aangiften gedaan naar de volgende belastbare inkomens:

belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

2011

€ 43.590

€ 747

2012

€ 41.769

€ 875

De aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2012 zijn conform de aangiften opgelegd.

2.3.

Op 25 juli 2012 heeft [A BV] aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) gedaan voor een verlengd boekjaar van 8 juli 2010 tot en met 31 december 2011. Bij de bepaling van het belastbare bedrag heeft de [A BV] een bedrag van € 1.207.387 in aftrek gebracht als kosten die zij heeft betaald aan [een Chinese Ltd A] ( [A] ).

[A BV] heeft aangifte Vpb over het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 38.694. Bij de bepaling van het belastbare bedrag heeft zij als kosten onder dezelfde noemer € 723.374 in aftrek gebracht.

2.4.

Naar de aanvaardbaarheid van de aangiften VPB 2010/2011 en 2012 van [A BV] heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 4 augustus 2014. Volgens het rapport is niet aangetoond dat de in de aangiften VPB 2010/2011 en VPB 2012 in aftrek gebrachte kosten van € 1.207.387 respectievelijk € 723.374 daadwerkelijk zijn gemaakt ten behoeve van [A BV] en wordt deze aftrek gecorrigeerd.

2.5.

In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is op 22 mei 2014 een rechtshulpverzoek gedaan aan de autoriteiten in Hong Kong. Dit verzoek is gedaan op basis van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 26 augustus 2002 (hierna: het Verdrag). Aan dit verzoek is tegemoetgekomen.

2.6.

Bij brief van 5 augustus 2014 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2012 met boeten aangekondigd. In de brief wordt onder meer het volgende vermeld:

“Bij [A BV] heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waaruit naar voren kwam dat er over het boekjaar 2010-2011 voor een bedrag van € 1.179.175 is onttrokken uit de vennootschap door middel van het overmaken van bedragen naar een rekening in Hongkong, terwijl er geen prestaties voor zijn verricht. Voor het jaar 2012 is bij de vennootschap in ieder geval voor een bedrag van € 692.418 op de zelfde wijze aan het kapitaal onttrokken.

De bankrekening waarop het geld is overgemaakt staat op naam van een Ltd in Hongkong en de rekening is gekoppeld aan de bankrekening van [Ltd] die tevens in Hongkong zou zitten. Van deze [Ltd] heeft u samen met iemand anders op resp. 2 en 18 januari 2012 geld geleend uit Hongkong. Het betreft een maal € 130.000 op 2 januari en een maal

€ 250.000 op 18 januari 2012. Van deze [Ltd] zijn verder ook geen gegevens bekend geworden. (…)

Ik ben voornemens om voor de jaren 2011 en 2012 bij u een uitdeling te stellen voor de uitgekeerde bedragen van € 1.179.175 voor 2011 en € 692.418 voor 2012.”

2.7.

In de kennisgeving uitspraak van 30 september 2015 heeft de inspecteur geconcludeerd tot vermindering van de navorderingsaanslagen omdat hij aannemelijk acht dat er voor de kokspapieren moet zijn betaald aan [Corporation Z] . Het inkomen uit aanmerkelijk belang zal volgens de kennisgeving als volgt worden verminderd:

2011 2012

Geen aftrek nota’s [een Chinese Ltd A] € 1.207.387 € 723.374

Acceptabel als kosten kokspapieren € -/- 64.600 € -/- 190.400

Inkomen uit aanmerkelijk belang € 1.142.787 € 532.974

Daarnaast zijn de boeten gematigd tot 30% in verband met de samenloop met de vennootschapsbelasting en de tijdsduur van de procedure.

Verder heeft de inspecteur bij besluiten van 9 oktober 2015 aan belanghebbende voor elk van de gegronde bezwaren een forfaitaire proceskostenvergoeding (conform het Besluit proceskosten bestuursrecht) toegekend van € 137. Voor de berekening van deze vergoeding heeft de inspecteur de onderhavige zaken en de zaken van [A BV] aangemerkt als samenhangende zaken en heeft voor al deze zaken tezamen eenmaal een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 549 (te weten het forfaitaire bedrag van € 244 voor het indienen van de bezwaarschriften maal factor 1,5 wegens de zwaarte van de zaken en maal factor 1,5 wegens vier samenhangende zaken). Van het bedrag van € 549 is € 275 toegerekend aan de procedures van [A BV] , zodat bij belanghebbende voor elk van de gegronde bezwaren een bedrag van € 137 overbleef.

2.8.

Bij brief van 1 september 2016 heeft de inspecteur de Officier van Justitie op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht om de relevante informatie uit het strafrechtelijk onderzoek met de projectnaam ‘Reiger’ te verstrekken. De Officier van Justitie is aan dit verzoek tegemoetgekomen.

2.9.

Bij brief van 2 november 2016 heeft de inspecteur de volgende stukken, verkregen uit het onder 2.8 genoemde strafrechtelijk onderzoek, –voor zover hier van belang– overgelegd:

- diverse stukken met betrekking tot de oprichting van [A] . In die stukken staat vermeld dat [A] op 10 oktober 2011 is ingeschreven op de Britse Maagdeneilanden. [persoon A] , woonachtig op de [adres 2] te [plaats] , de enig aandeelhouder is en vanaf 17 oktober 2011 tot 5 februari 2013 directeur is van [A] . [persoon A] heeft op 17 oktober 2011 ten name van [A] een bedrijfsbankrekening met [accountnummer 1] geopend bij de Hongkong en Shanghai Banking Corporation Limited.

- Oprichtingstukken [Ltd] (hierna: [Ltd] ). In die stukken staat dat [Ltd] op 13 oktober 2011 is opgericht op de Turks & Caicos Islands. Belanghebbende is enig aandeelhouder in [Ltd] sinds 28 oktober 2011 en was in de periode van 24 oktober 2011 tot 5 februari 2013 directeur van [Ltd] . Belanghebbende heeft op 28 oktober 2011 ten name van [Ltd] een bedrijfsbankrekening met [accountnummer 2] geopend bij de Hongkong en Shanghai Banking Corporation Limited.

- Uittreksel Kamer van Koophandel (KvK). In het uittreksel van de KvK staat vermeld dat [B BV] per 29 oktober 2007 is opgericht. De bestuurders zijn [C BV] (hierna: [C BV] ) en [BV] . Enig bestuurder van [C BV] is [persoon A] en enig bestuurder van [BV] is belanghebbende.

- Een overzicht van overboekingen door [A BV] aan [een Chinese Ltd A] . Deze overboekingen vermelden het in de periode van 1 december 2011 tot en met 16 mei 2014 in totaal overgeboekt bedrag van € 1.759.060,08 dat is afgeschreven van de bankrekening van [A BV] ten gunste van [een Chinese Ltd A] .

- Een overzicht en bankafschriften van [accountnummer 1] van [een Chinese Ltd A] . Hierin staan de in de periode van 5 december 2011 tot en met 20 mei 2014 (in totaal € 1.758.900,28) bijgeschreven bedragen op de rekening van [een Chinese Ltd A] afkomstig van [A BV] .

- Een overzicht van overboekingen, alsmede bankafschriften van [accountnummer 3] van [Ltd] . Hierin staan de in de periode van 19 december 2011 tot en met 1 februari 2013 (in totaal € 740.824) overgeschreven bedragen van [een Chinese Ltd A] naar [Ltd] . Het betreft de volgende bedragen afkomstig van [een Chinese Ltd A] die op de volgende data bij [Ltd] zijn bijgeschreven:

Datum

Bijschrijving

19-dec-11

€ 2.500

6-jan-12

€ 48.000

7-jan-12

€ 48.000

9-jan-12

€ 48.000

10-jan-12

€ 48.000

11-jan-12

€ 48.000

13-jan-12

€ 48.000

17-jan-12

€ 48.000

9-feb-12

€ 22.787

22-feb-12

€ 48.000

8-mrt-12

€ 34.033

23-mei-12

€ 38.877

4-okt-12

€ 19.438

3-dec-12

€ 40.000

4-dec-12

€ 40.000

6-dec-12

€ 10.282

24-jan-13

€ 40.000

30-jan-13

€ 40.000

31-jan-13

€ 40.000

1-feb-13

€ 28.907

2.10.

Bij faxbericht van 10 november 2016 heeft belanghebbende –voor zover hier van belang– bankafschriften van de rekening op naam van belanghebbende en/of [persoon B] overgelegd waarin staat vermeld dat er in de periode van 23 maart 2012 tot en met 31 december 2015 in totaal € 429.559 is betaald vanaf deze rekening naar [Ltd] , waarbij 15 boekingen met een totaalbedrag van € 49.559 als omschrijving “interest” hebben en de overige 9 boekingen met een totaalbedrag van € 380.000 hebben de omschrijving “amortization”.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV en de bijbehorende boete- en heffings-/belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van een uitdeling door [A BV] aan belanghebbende. Belanghebbende meent van niet. De inspecteur meent van wel.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en primair tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen en de bijbehorende boete- en heffings-/belastingrentebeschikkingen en subsidiair tot vermindering van de onderhavige navorderingsaanslagen en de bijbehorende boete- en heffings-/belastingrentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing