Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1432, AWB - 16 _ 8333
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1432, AWB - 16 _ 8333
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 februari 2017
- Datum publicatie
- 13 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:1432
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 8333
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/8333
Uitspraak van 23 februari 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 september 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag reclamebelasting over het jaar 2016.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], advocaat te Tilburg, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is gebruiker van een winkelpand [winkelpand] in de binnenstad van [plaats X] (hierna: het winkelpand). Aan het winkelpand is een openbare aankondiging aangebracht die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Voor deze openbare aankondiging is aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de reclamebelasting van de [gemeente X] opgelegd van € 437,20. De reclamebelasting is gebaseerd op de WOZ-waarde van het winkelpand, die bij beschikking is vastgesteld op € 344.000.
De reclamebelasting is vastgelegd in de Verordening reclamebelasting 2016 van de [gemeente X] (hierna: de Verordening). Het tarief bedraagt ingevolge artikel 6 van de Verordening een vast bedrag van € 250 per vestiging en voor zover de WOZ-waarde van de vestiging meer bedraagt dan € 200.000 wordt dit bedrag vermeerderd met € 1,30 per € 1.000 WOZ-waarde met een maximum van € 550 per vestiging.
In geschil is het antwoord op de vraag of de Verordening verbindend is en, zo ja, of het in artikel 6 van de Verordening neergelegde eenheidstarief verenigbaar is met algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan, onder de naam reclamebelasting, een belasting worden geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Bij de parlementaire behandeling is opgemerkt dat gemeenten ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Die heffingsmaatstaven kunnen binnen een verordening variëren. Het staat gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78).
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is wegens strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, op grond waarvan het bedrag van de reclamebelasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het vermogen.
Voorop moet worden gesteld dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting. De rechtbank leidt uit de parlementaire geschiedenis af dat gemeenten de waarde van een onroerende zaak als heffingsmaatstaf voor de gemeentelijke belastingen kunnen hanteren en de rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor de reclamebelasting. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank, zij het impliciet, in het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, nr. 07/13148, ECLI:NL:HR:2009:BD5477. Nu de Hoge Raad heeft beslist dat de WOZ-waarde een geoorloofde heffingsmaatstaf voor de heffing van rioolrecht vormt, geldt dit zeker voor een algemene belasting zoals de reclamebelasting. Verder wijst de rechtbank nog op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/04577, ECLI:NL:HR:2013:167, op het beroep in cassatie tegen uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 september 2012, nrs. 11/00528 en 11/00529. Het Gerechtshof oordeelde dat de heffing van reclamebelasting naar een eenheidstarief geoorloofd was. De Hoge Raad zag in het hiertegen ingestelde cassatiemiddel geen aanleiding tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Verordening in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat voor een grotere reclameaanduiding op een pand met een lagere WOZ-waarde minder belasting wordt geheven dan voor een kleinere reclameaanduiding op een duurder pand.
De rechtbank is van oordeel dat de in de Verordening neergelegde heffingsmaatstaf niet leidt tot een schending van het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen rechtsbeginsel noch tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. De Raad van de [gemeente X] is met de vaststelling van de Verordening niet getreden buiten de ruime bevoegdheden die de Gemeentewet hem biedt bij het vaststellen van een belastingverordening. Met name was de Raad niet verplicht in de tariefstelling een onderscheid te maken naar gelang de grootte van de reclameaanduiding, en kon hij aan het eenheidstarief redenen van eenvoud en doelmatigheid ten grondslag leggen. Van een dergelijk tarief kan niet worden gezegd dat het leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van een reclamebelasting niet op het oog kan hebben gehad. Belanghebbendes betoog dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel faalt dan ook.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 februari 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.