Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1464, BRE - 16 _ 3350PJ

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1464, BRE - 16 _ 3350PJ

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 maart 2017
Datum publicatie
10 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:1464
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 3350PJ

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 1997 een lijfrenteovereenkomst gesloten waarvan de premies in aftrek zijn gebracht. De uitkeringen zijn reeds ingegaan. Hij heeft verder tot en met 2009 pensioenrechten opgebouwd (zogenoemd pensioen in eigen beheer). Belanghebbende is in 2014 geëmigreerd naar Frankrijk. In verband met deze emigratie heeft de inspecteur met betrekking tot de pensioen- en lijfrenteaanspraken een conserverende aanslag en een beschikking revisierente opgelegd. In geschil is of de conserverende aanslag en de beschikking revisierente terecht zijn opgelegd resp. vastgesteld. Belanghebbende stelt dat het opleggen van de conserverende aanslag in strijd is met de goede verdragstrouw. De rechtbank heeft besloten prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad. Naar aanleiding van de arresten BNB 2009/263 tot en met 266 heeft de wetgever reparatiewetgeving doorgevoerd. Deze reparatiewetgeving is in beginsel op het geval van belanghebbende van toepassing. De vraag is of deze reparatiewetgeving aan haar doel beantwoordt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/3350

beslissing van 9 maart 2017

Beslissing als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 2a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Frankrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 22 januari 2016 voor het jaar 2014 een conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de conserverende aanslag) ten bedrage van € 276.893 opgelegd, berekend naar een te conserveren inkomen van € 379.570 aan pensioenaanspraken en € 162.722 aan lijfrenteaanspraken. Gelijktijdig met de conserverende aanslag is bij beschikking revisierente in rekening gebracht tot een bedrag van € 32.544 (hierna: de beschikking revisierente).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 april 2016 de conserverende aanslag en de beschikking revisierente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 mei 2016, ontvangen bij de rechtbank op 23 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is op 20 februari 2017 aan partijen verzonden.

1.6.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 20 februari 2017 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over haar voornemen om op grond van artikel 27ga van de AWR prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen en over de inhoud van de voor te leggen vragen.

1.7.

Belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 28 februari 2017 meegedeeld dat hij instemt met het voornemen van de rechtbank tot het voorleggen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, alsmede de door de rechtbank vastgestelde feiten en de voor te leggen vragen.

1.8.

De inspecteur heeft bij brief van 3 maart 2017 gemeld dat hij het voornemen van de rechtbank om de Hoge Raad prejudiciële vragen voor te leggen onderschrijft en dat hij akkoord gaat met de inhoud van de vragen. Tevens wijst hij erop dat Hof ‘s‑Hertogenbosch op 18 november 2016 een uitspraak heeft gedaan met betrekking tot het opleggen van een conserverende aanslag bij emigratie (nr. 15/00476, ECLI:NL:GHSHE:2016:5157).

1.9.

De rechtbank heeft vervolgens besloten tot het voorleggen van de navolgende vragen, met inachtneming van hetgeen partijen hebben aangedragen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op 23 februari 1958 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft een direct belang van 100% in [A BV] en door middel van deze vennootschap een indirect belang van 100% in [B BV].

2.2.

Bij de inbreng van zijn registeraccountantskantoor in de in 2.1 genoemde BV-structuur in 1997 heeft belanghebbende een zogenoemde gerichte lijfrente (artikel 45a, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, hierna: de Wet IB 1964) bedongen. In 2010 en 2012 heeft hij van zijn recht gebruik gemaakt om de lijfrente-uitkeringen op een eerder moment dan het 65e levensjaar in te laten gaan.

2.3

Belanghebbende heeft verder tot en met 2009 pensioenrechten opgebouwd bij [A BV] (zogenoemd pensioen in eigen beheer).

2.4.

Belanghebbende is op 31 december 2014 geëmigreerd naar Frankrijk. In verband met deze emigratie heeft de inspecteur de conserverende aanslag en de beschikking revisierente opgelegd. Het te conserveren inkomen heeft enerzijds betrekking op de pensioenaanspraken en anderzijds op de lijfrenteaanspraken.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de conserverende aanslag en de beschikking revisierente terecht zijn opgelegd respectievelijk vastgesteld. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Indien de conserverende aanslag terecht is opgelegd, is tussen partijen niet (langer) de hoogte van de conserverende aanslag en de beschikking revisierente in geschil. Partijen zijn het erover eens dat deze aanslag dan dient te worden verminderd tot een berekend naar een te conserveren inkomen van € 173.086 in verband met de pensioenaanspraken en een te conserveren inkomen van € 48.610 in verband met de lijfrenteaanspraken, met handhaving van de beschikking revisierente.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de conserverende aanslag en de beschikking revisierente. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de conserverende aanslag conform het in 3.2 vermelde, en handhaving van de beschikking revisierente.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing