Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1516, AWB - 16 _ 490
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1516, AWB - 16 _ 490
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 maart 2017
- Datum publicatie
- 12 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:1516
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 490
Inhoudsindicatie
Aftrek voorbelasting
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat aan haar kosten in rekening zijn gebracht die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat.
De aandelenoverdracht en het aandelenbezit zijn voor belanghebbende niet-economische activiteiten waarvoor ook geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/490
Uitspraak van 3 maart 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.02.1501) omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete van € 3.935 (hierna: de verzuimboete).
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 januari 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verzuimboete met 10% gematigd tot € 3.541.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 januari 2016, ontvangen bij de rechtbank op 22 januari 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2017 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de aan- en verkoop van onroerend goed en de bemiddeling daarbij. Belanghebbende kwalificeert als zodanig als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
Belanghebbende heeft in 2010 een onroerende zaak verkocht, gelegen in [X] . Deze levering was vrijgesteld op grond van artikel 11 van de Wet OB. Andere leveringen of diensten tegen vergoeding heeft belanghebbende in dit jaar niet verricht.
In 2011 heeft belanghebbende twee prestaties tegen vergoeding verricht. Zij heeft een overeenkomst gesloten waarbij zij tegen een vergoeding van € 625.000 afziet van de aankoop van een in België gelegen onroerende zaak. De tweede prestatie is de verkoop van een pakket aandelen in [de NV] (hierna: de NV) voor een bedrag van € 5.750.000. De ‘opbrengst’ (zie 2.6) voor belanghebbende van deze transactie bedroeg € 550.000.
Ter zake van de in 2.3 vermelde verkoop is in de verkoopovereenkomst voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“Artikel 4 – Algemene waarborgen en verklaringen door de Verkopers
Alle activa en reserves (exclusief de wettelijke reserves) worden uit de vennootschap gehaald, behoudens volgend onroerend goed:
“ STAD BRUGGE – Vierde afdeling
Een handelscomplex, op en met grond, staan de en gelegen te Brugge, [adres Brugge] , …”.
De overeenkomst betreffende de voorafgaande levering aan belanghebbende bevat een vergelijkbare bepaling.
In haar aangiften omzetbelasting heeft belanghebbende alle aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Blijkens bijlage 6 van het verweerschrift gaat het voor het jaar 2010 om een bedrag van € 34.726 en voor het jaar 2011 om een bedrag van € 20.407.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2012. Het definitieve rapport boekenonderzoek (hierna: het rapport) heeft als dagtekening 30 augustus 2013. In het rapport is voor het jaar 2011 onder meer het volgende vermeld:
“(…) De voorbelasting is aftrekbaar naar de omzetverhouding belast/vrijgesteld, De omzetverhouding is 625.000 belaste omzet/5.750.000 vrijgestelde omzet. (…) Echter, tijdens het overleg met de fiscalist van belastingplichtige op 24 juli 2013 is afgesproken als omzet de gerealiseerde opbrengst van € 550.000 te hanteren in de omzetverhouding. (…) De berekening van de aftrekbare omzetbelasting bedraagt dan: 625.000/1.175.000 x € 20.407 = € 10.854.
(…)
Correctie voorbelasting 2011 € 9.553”
De inspecteur heeft alle voorbelasting die betrekking heeft op 2010 nageheven (€ 34.726, zie 2.5) omdat belanghebbende in 2010 alleen vrijgestelde prestaties heeft verricht. De voorbelasting die betrekking heeft op 2011 heeft hij nageheven overeenkomstig de berekeningen in het rapport (€ 9.553, zie 2.6). Het totaalbedrag van € 44.279 is met € 4.926 verminderd vanwege een aansluitverschil, hetgeen heeft geresulteerd in een nageheven bedrag aan omzetbelasting van € 39.353.
Belanghebbende is bij brief van 22 mei 2013 in kennis gesteld van het voornemen van de inspecteur tot het opleggen van een boete.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting en ten aanzien van de verzuimboete of sprake is van een pleitbaar standpunt. Het in 2.7 bedoelde aansluitverschil is niet in geschil.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting.