Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:162, BRE - 16 _ 4705
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:162, BRE - 16 _ 4705
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 januari 2017
- Datum publicatie
- 28 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:162
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 4705
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:22, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:11, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 17, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 22
Inhoudsindicatie
Artikelen 6:22 en 7:11 van de Awb; artikelen 17 en 22 van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking West-Brabant (BWB) heeft aan belanghebbende een WOZ-beschikking en aanslag OZB opgelegd. De heffingsambtenaar van de BWB heeft ook de uitspraken op bezwaar gedaan. De rechtbank oordeelt ambtshalve dat de beschikking, aanslag en uitspraken op bezwaar onbevoegd door de heffingsambtenaar van de BWB zijn opgelegd/gedaan nu het aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar toen al was ingetrokken. De rechtbank gaat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij aan het bevoegdheidsgebrek nu belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad. Partijen willen dat de rechtbank een inhoudelijk oordeel geeft over de waarde van het object en de bevoegde heffingsambtenaar van de gemeente Alphen-Chaam heeft de beschikking, aanslag en de uitspraken op bezwaar ter zitting bekrachtigd. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Voorts oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/4705
uitspraak van 16 januari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van [de gemeente],
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (BWB) heeft met dagtekening 31 maart 2016 bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , te [plaats] (hierna: het object), per waardepeildatum 1 januari 2014 en daarbij de staat van het object op 1 januari 2015 (hierna ook: de toestandsdatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 op € 363.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) 2015 bekend gemaakt.
De heffingsambtenaar van de BWB heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 juni 2016 de waarde verminderd tot een van € 197.000 en de aanslag dienovereenkomstig aangepast.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank op 19 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De heffingsambtenaar van de BWB heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2016 te Breda. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal dat gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is eigenaar van het object. Het object betreft een in aanbouw zijnde werktuigenberging. Op 16 mei 2014 is een deel van 25% gereed bepaald. Op het perceel bevinden zich voorts een mestkelder en een verharding van 550 m2. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 30.895 m2.
[de gemeente] is per 1 januari 2016 uit de BWB getreden. Het besluit aanwijzing heffingsambtenaar 2015 van 5 december 2014, waarin [de gemeente] de BWB bevoegd verklaart met betrekking tot de uitvoering van de Wet WOZ namens [de gemeente] en tot het heffen van belastingen als bedoeld in de gemeenschappelijke regeling BWB namens deze gemeente, is bij besluit van 4 december 2015 per 1 januari 2016 ingetrokken.
De heffingsambtenaar van [de gemeente] heeft in een besluit van 30 juni 2016 het volgende besloten:“1. De teamleiders van de Belastingsamenwerking West Brabant te mandateren om namens hem besluiten te nemen, stukken af te doen en uitgaande brieven te ondertekenen en juridisch verweer te voeren in beroepszaken voor zover het aangelegenheden betreft waarbij de aanslagen door de Belastingsamenwerking West Brabant zijn opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheden zich daartegen verzet.2. Dit besluit in werking te laten treden op de dag na bekendmaking.”.
Bij mandaatbesluit van 21 december 2011 heeft de heffingsambtenaar van [de gemeente] het volgende besloten:“1. De behandeling en het afdoen van bezwaarschriften en (hoger) beroepszaken te mandateren aan de heffingsambtenaar van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking West-Brabant.(…)3. De gemandateerde heeft met deze mandaatverlening ingestemd en is bevoegd ondermandaat te verlenen.4. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.”.
Belanghebbende is in de bezwaarfase niet gehoord.
3 Geschil
In geschil is de waarde van het object op de toestandsdatum en de hoogte van de aanslag OZB. Belanghebbende bepleit een waarde rond de € 148.000. De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 197.000. Voorts is in geschil of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de waarde en de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.