Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1727, AWB - 16 _ 3833
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1727, AWB - 16 _ 3833
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 maart 2017
- Datum publicatie
- 2 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:1727
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3833
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 6
Inhoudsindicatie
Artikelen 6:9 en 6:11 Awb en artikel 6 EVRM. Verschoonbare termijnoverschrijding hoewel belanghebbende heeft verzuimd een adreswijziging door te geven.
Betreft niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW en boeten. De aanslagen zijn gestuurd naar een buitenlands adres waar belanghebbende niet meer woonachtig was. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen op juiste wijze zijn bekendgemaakt, nu het aan belanghebbende te wijten is dat hij de adreswijziging niet aan de Belastingdienst heeft gemeld. De termijnoverschrijding is echter verschoonbaar. De fout in het jaar 2004 – het niet doorgeven van de adreswijziging als gevolg van een onjuiste opvatting – heeft niet een zodanig gewicht dat de niet-ontvangst van een aanslag IB/PVV ruim vijf jaar later (en van de latere aanslagen) redelijkerwijs aan belanghebbende is toe te rekenen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de inspecteur geen onderzoek naar het adres van belanghebbende heeft gedaan toen hij weer tot uitnodiging tot het doen van aangifte en het opleggen van aanslagen overging, nadat er tussen 2003 en 2007 geen aanslagen waren opgelegd. Deze afweging heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van het belang van toegang tot de rechter. Beroepen gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/3833 en 16/4164 tot en met 16/4170
uitspraak van 22 maart 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats], Zuid-Afrika,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) (hierna: de aanslagen) opgelegd:
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
16/3833 |
2007 |
H.76 |
10-02-2010 |
16/4164 |
2008 |
H.86 |
27-07-2011 |
16/4165 |
2009 |
H.96 |
21-11-2012 |
16/4166 |
2009 |
W.96.4 |
21-12-2012 |
16/4167 |
2010 |
H.06 |
04-04-2012 |
16/4168 |
2011 |
H.16.01 |
07-08-2013 |
16/4169 |
2011 |
W.16.01.4 |
07-08-2013 |
16/4170 |
2012 |
H.26.01 |
15-10-2014 |
Bij de aanslagen IB/PVV zijn verzuimboeten opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 mei 2016, 16 juni 2016 en 15 juli 2016 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 7 juni 2016, 28 juni 2016 en 8 augustus 2016 beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van in totaal € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend (hierna: het nadere stuk). Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde), vergezeld van [A], en namens de inspecteur [verweerder].
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak wordt verzonden. Ter zitting is medegedeeld dat mondelinge uitspraak over twee weken wordt gedaan.
Bij brief van 21 februari 2017 heeft de rechtbank partijen bericht dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is op 4 maart 2002 vanuit [plaats X] geëmigreerd naar Zuid-Afrika. Op het moment van emigratie was belanghebbende enig aandeelhouder van [B BV] (hierna: de BV).
In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens – vanaf 2012: de Basisregistratie Personen – (hierna: GBA/BRP) staat belanghebbende van 4 maart 2002 tot 26 november 2015 ingeschreven op het adres [adres 1], [plaats Y], Zuid-Afrika.
Belanghebbende is op enig moment verhuisd van het in 2.2 vermelde adres naar het adres [adres 2] [woonplaats], Zuid-Afrika. Belanghebbende heeft geen adreswijziging doorgegeven aan de Belastingdienst.
Belanghebbende heeft voor de in geschil zijnde jaren 2007 tot en met 2012 geen aangifte IB/PVV en ZVW gedaan. De uitnodigingen tot het doen van aangiften voor deze jaren waren door de inspecteur verzonden naar het in 2.2 vermelde adres.
De inspecteur heeft zogenoemde ambtshalve aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2012 opgelegd, en bij beschikkingen boetes, en over de jaren 2009 en 2011 aanslagen ZVW. De aanslagen zijn alle geadresseerd aan het in 2.2 genoemde adres.
Bij akte van betekening met dagtekening 14 maart 2016 aan de hypotheekhouder heeft de belastingdeurwaarder executoriaal beslag op de onroerende zaken aan de [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] te [plaats Z] (hierna: de onroerende zaken) gelegd. Belanghebbende heeft de juridische eigendom van de onroerende zaken. Het beslag is gelegd ten laste van belanghebbende betreffende een betalingsdwangbevel met betrekking tot de IB/PVV voor het jaar 2012.
Naar aanleiding van het beslag heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met [C] van de Belastingdienst. Desgevraagd heeft [C] vervolgens op 17 maart 2016 aan belanghebbende per e-mail informatie verzonden over de openstaande belastingschuld. Bij brieven van 21 maart 2016 en 29 maart 2016 heeft (de gemachtigde van) belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in geschil zijnde aanslagen IB/PVV en ZVW.
Bij brieven van 5 en 10 mei 2016, beide ingekomen bij de inspecteur op 11 mei 2016, heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
Bij brief van 12 mei 2016 heeft de inspecteur gereageerd op de ingebrekestelling van 5 mei 2016 met de mededeling dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom, omdat een ingebrekestelling niet kan worden ingediend voordat de beslistermijn is verstreken.
Bij brief van 20 mei 2016 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
De inspecteur heeft geen dwangsom betaald aan belanghebbende.
3 Geschil
In geschil is of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Alleen voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de bezwaren tegen de aanslag terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, is in geschil of de inspecteur dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet-tijdig beslissen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing van de zaken ter inhoudelijke behandeling van de bezwaren. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.