Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2749, BRE - 16 _ 8274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2749, BRE - 16 _ 8274

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 mei 2017
Datum publicatie
1 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:2749
Zaaknummer
BRE - 16 _ 8274
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.146

Inhoudsindicatie

Art. 3.146 Wet IB 2001.

DGA terecht belast voor het in rekening-courant verwerkt loon. Geen bewijs van lagere waarde van loon en rekening-courantvordering op BV. Dat de BV spaargeld van DGA heeft gebruikt om loonheffingen af te dragen, leidt niet tot ander oordeel.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/2327 en 16/8274

uitspraak van 4 mei 2017

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 1 maart 2016 en 15 september 2016 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde:

-

aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013 (hierna: aanslag 2013) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.730 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.169 ( [aanslagnummer] .H.36.01) en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 101 (zaaknummer 16/2327), en

-

aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 (hierna: aanslag 2014) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.549 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 633 ( [aanslagnummer] .H.46.01) en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 178 (zaaknummer 16/8274).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur [inspecteur] .

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

Vooraf

2.1.

Bij brieven van 9 februari 2017 heeft de rechtbank partijen in de zaak met nummer BRE 16/2327 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 21 april 2017. Ondanks de toestemming van beide partijen in de andere zaak om uitspraak te doen zonder dat een zitting plaatsvindt, heeft de rechtbank vanwege de inhoudelijke samenhang tussen beide zaken partijen bij brieven van 20 maart 2017 bericht dat ook laatstgenoemde zaak op genoemde zittingsdatum zal worden behandeld. Bij brieven van 28 maart 2017 en 7 april 2017 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om verdaging van de mondelinge behandeling met als reden dat hij van 15 april 2017 tot en met 8 mei 2017 in het buitenland verblijft, volgens zijn laatste brief, vanwege zijn werk. De rechtbank heeft belanghebbende bij brieven van 4 april 2017 en 18 april 2017, onder opgaaf van reden, bericht dat de behandeling ter zitting niet zal worden verdaagd. In laatstgenoemde brief is voorts tot uitdrukking gebracht dat ter zitting zal worden beoordeeld of er aanleiding is de zaken alsnog aan te houden. Het belang dat belanghebbende heeft om bij een zitting aanwezig te zijn dient te worden afgewogen tegen het algemeen belang van een doelmatige procesgang. In het onderhavige geval is deze belangenafweging in het nadeel van belanghebbende uitgevallen. Hierin heeft de rechtbank het volgende meegewogen. Belanghebbende heeft geen objectief en verifieerbaar bewijs overgelegd dat de gegrondheid van zijn uitstelverzoek ondersteunt. Zo valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom het verzoek niet op een eerder moment gedaan had kunnen worden. Ook heeft de rechtbank meegewogen het totale beloop van de procesduur. Daarbij komt dat de inspecteur ter zitting niets nieuws heeft toegevoegd dat voor het doen van uitspraak van belang is en belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd op hetgeen de inspecteur in de stukken naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft bij de afweging van alle belangen het procesbelang van de voortgang van de beroepen daarom nu zwaarwegender geacht dan het belang van belanghebbende om persoonlijk bij het onderzoek aanwezig te zijn. Het aanhouden van de beroepen zou in strijd met de goede procesorde zijn.

Inhoudelijk

2.2.

Belanghebbende was enig aandeelhouder van [de B.V.] (hierna: de B.V.). De activiteiten van de B.V. bestaan volgens de statuten uit houdster- en beheer activiteiten. De B.V. is opgeheven per 28 februari 2016.

2.3.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 en 2014 aangiften inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) gedaan en daarin respectievelijk vermeld een loon van € 17.200 onder inhouding van 3.227 aan loonheffingen (2013) en van € 15.050 onder inhouding van € 3.273 aan loonheffingen (2014).

2.4.

De inspecteur heeft de in 2.3 bedoelde aangiften gevolgd en de aanslagen 2013 en 2014 opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.

2.5.

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen niet naar een te hoog bedrag zijn opgelegd, in het bijzonder of terecht het onder 2.3 vermelde loon in de aanslagen is betrokken. Belanghebbende heeft, onder meer, aangevoerd dat er sprake is van dubbele heffing omdat de door de B.V. afgedragen loonheffingen uit privé-spaargeld is betaald en over dit spaargeld reeds belasting is betaald.

2.6.

Ingevolge artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt loon geacht te zijn genoten op een tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend of vorderbaar en inbaar is geworden.

2.7.

De rechtbank stelt vast dat het nettoloon door de B.V. in rekening-courant aan belanghebbende is schuldig gebleven. Daarover is rente berekend die tevens in de aangiften IB/PVV en vennootschapsbelasting (hierna: VPB) is begrepen. De loonheffingen zijn afgedragen. Met voormelde omzetting van het loon in een rekening-courantvordering heeft belanghebbende de beschikkingsmacht over het nettoloon gekregen en genoten als bedoeld in artikel 3.146 van de Wet IB 2001.

2.8.

De inspecteur is naar het oordeel van de rechtbank terecht voor de hoogte van het loon uitgegaan van hetgeen in rekening-courant is verwerkt. Niet aannemelijk is geworden dat het loon ten tijde van de omzetting in een rekening-courant vordering een lagere waarde had dan het bedrag waarvoor die rekening-courant vordering in de jaarrekening en de aangiften IB/PVV en VPB is begrepen.

2.9.

Feiten en omstandigheden waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de rekening-courant vordering in 2013 en 2014 ten laste van het inkomen kan worden afgewaardeerd, zijn evenmin aannemelijk gemaakt.

2.10.

Dat belanghebbende het in de heffing betrekken van het loon ervaart als dubbele belastingheffing over spaargeld kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat voor de belastbaarheid van inkomsten de financieringswijze van die inkomsten niet relevant is.

2.11.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.T.G. de Jong, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.