Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3224, BRE - 16 _ 3990
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3224, BRE - 16 _ 3990
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 mei 2017
- Datum publicatie
- 27 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3224
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 3990
Inhoudsindicatie
Art. 52 en 52a AWR
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking afgegeven. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende verzuimd heeft te voldoen aan zijn administratieverplichtingen. De inspecteur heeft de administratie niet ingezien, doch enkel een beschrijving en een voorbeeld van de administratie van belanghebbende, en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de administratie hetzelfde is gebleven als in voorgaande jaren. Bovendien acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende in onderhavige jaren over een stash beschikte. De rechtbank vernietigt de informatiebeschikking.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/3990
uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2014 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) aan belanghebbende afgegeven met betrekking tot nog op te leggen aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2012 (hierna: de informatiebeschikking).
Bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2016 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 juni 2016, ontvangen bij de rechtbank op 22 juni 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige jaren in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [A BV] een coffeeshop in [woonplaats] . Tevens was en is hij directeur en enig aandeelhouder van [B BV] , welke vennootschap alle aandelen houdt in [C BV] exploiteert een coffeeshop in [plaats] . Voor beide coffeeshops is een gedoogvergunning afgegeven.
Op 3 september 2009 is in een pand aan [adres] in [plaats] een hoeveelheid drugs aangetroffen plus een aantal koffers die waren voorzien van de letter V dan wel de letter G. De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de voorraad drugs (stash) toebehoorde aan belanghebbende (dan wel diens vennootschappen), maar heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard (Rechtbank Middelburg 5 juni 2012, 12/700227-09,
). Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. De meervoudige strafkamer van het gerechtshof heeft geoordeeld dat de rechtbank haar oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ontoereikend heeft gemotiveerd. Als gevolg daarvan heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging af te doen (Hof ’s-Hertogenbosch 16 april 2014, 20-002185-12, ).Over de jaren 2007 tot en met 2009 is een boekenonderzoek bij [C BV] ingesteld. Op 4 oktober 2011 is daarvan een rapport opgemaakt. Naar aanleiding hiervan zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar en beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 mei 2015 (nrs. AWB 13/7229, 13/7232 en 13/7237, ECLI:NL:RBZWB:2015:2863) heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat het aan belanghebbende is te wijten dat een behoorlijke administratie ontbreekt, nu belanghebbende niet heeft geadministreerd wat hij aan inkoop heeft betaald, maar de winst heeft afgeleid uit de verkopen.
De inspecteur heeft bij brief van 17 oktober 2014 aan belanghebbende meegedeeld dat hij zich op het standpunt stelt dat de administratie van [A BV] over de jaren 2007 tot en met 2009 niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR. Vervolgens heeft de inspecteur verzocht om vóór 3 november 2014 (i) een beschrijving te geven van de door belanghebbende gevoerde administratie van de jaren 2010 tot en met 2012, (ii) aan te geven in hoeverre de administratie van die jaren is gewijzigd ten opzichte van de in het controlerapport over de jaren 2007 tot en met 2009 beschreven administratie, met name betreffende de inkoopadministratie en (iii) een voorbeeld van de beschreven administratie mee te zenden. Bij e-mails van 30 oktober 2014 en 11 november 2014 heeft belanghebbende verzocht om verlenging van de reactietermijn. De inspecteur heeft de reactietermijn bij e-mail van 31 oktober 2014 verlengd tot 21 november 2014.
Op (onder meer) 24 november 2014 hebben bedrijfsbezoeken bij [C BV] (coffeeshop [plaats] ) en bij de eenmanszaak van belanghebbende (coffeeshop [woonplaats] ) plaatsgevonden. Met dagtekening 27 november 2014 is onderhavige informatiebeschikking betreffende de jaren 2010 tot en met 2012 aan belanghebbende afgegeven. Daarin staat vermeld dat de inspecteur van de controleambtenaar, die op 24 november 2014 de bedrijfsbezoeken heeft afgelegd, heeft begrepen dat de administratie nog steeds op dezelfde wijze als in de jaren 2007 tot en met 2009 wordt gevoerd en dat de inspecteur van mening is dat belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2012 niet heeft voldaan aan de verplichtingen op grond van artikel 52 van de AWR. Op 2 december 2014 heeft de controleambtenaar een verslag van beide bedrijfsbezoeken opgemaakt. In die verslagen staat vermeld dat de controleambtenaar tijdens de bedrijfsbezoeken heeft gewezen op de administratieplicht. Bij de slotopmerkingen in de verslagen staat vermeld dat de administratie zelf niet is beoordeeld.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende bij brief van 20 oktober 2015 alsnog een beschrijving van de administratie (zie 2.4) overgelegd aan de inspecteur. Bij de beschrijving is ter illustratie een afschrift gevoegd van de vastleggingen die verband houden met de in- en verkoop van softdrugs in de coffeeshop in [woonplaats] op 8 juli 2010.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.