Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3303, BRE - 14 _ 4753
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3303, BRE - 14 _ 4753
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 mei 2017
- Datum publicatie
- 17 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3303
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:2247, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 4753
Inhoudsindicatie
IB/PVV - vereiste aangifte?
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek inzake de vastgoedportefeuille van belanghebbende en diens gezin zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de onder Wet IB 1964 gesloten vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst inzake het vastgoed van belanghebbende en diens echtgenote ook te gelden heeft onder de Wet IB 2001. De rechtbank vermindert de belastbare winst van belanghebbende met de inkomsten die zijn behaald met onroerende zaken waarvan de echtgenote juridisch eigenaar is. Verder is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan en wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht de schattingen redelijk. Belanghebbende is niet in de verzwaarde bewijslast geslaagd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/4753 tot en met 14/4759 en 16/9567
uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats]
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 22 januari 2016 voor het procesverloop tot en met die tussenuitspraak. De in onderdeel 1.9 van deze tussenuitspraak vermelde zaak betreffende de tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2003 met dagtekening 31 oktober 2014 heeft het zaaknummer BRE 16/9567 gekregen.
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 30 mei 2016 het verslag van het hoorgesprek dat op 17 mei 2016 heeft plaatsgevonden en een cd-rom verstrekt. In de brief staat dat de bijgevoegde cd-rom het dossier van het strafproces betreft. In voormeld verslag van het hoorgesprek is onder meer opgenomen dat een cd-rom, met als inhoud een kopie van het strafdossier, op 1 april 2016 aan belanghebbende is overhandigd. Voorafgaand aan de nadere zitting is de rechtbank gebleken dat de door de inspecteur op 30 mei 2016 aan de rechtbank overgelegde cd-rom niet het dossier van het strafproces bevat, maar dat de betreffende cd-rom dezelfde inhoud heeft als de eerder op 25 februari 2015 aan de rechtbank toegezonden cd-rom. De griffier heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de inspecteur en verzocht alsnog het dossier van het strafproces aan de rechtbank te verstrekken. De inspecteur heeft bij brief van 29 november 2016 een cd-rom verstrekt aan de rechtbank met daarop een kopie van het strafdossier. Een kopie hiervan is bij brief van 1 december 2016 aan belanghebbende toegezonden.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 juli 2016 nadere inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd. Daarop heeft de inspecteur bij brief van 14 november 2016 gereageerd.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 november 2016 nadere stukken verstrekt.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016 te Breda. Daarbij zijn de beroepen met zaaknummers 14/4739 tot en met 14/4760 en 16/9567 gelijktijdig behandeld. Ter zitting is het beroep met zaaknummer 14/4760 ingetrokken. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van voornoemde zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden. Ieder van partijen heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Met instemming van belanghebbende heeft de inspecteur tijdens de zitting een e-mail gestuurd aan de rechtbank en de gemachtigde van belanghebbende met een elektronische kopie van de aangifte IB/PVV over het jaar 2006. Voorts heeft de inspecteur – met instemming van belanghebbende – na de zitting bij brief van 13 december 2016 een kopie van een beheerovereenkomst toegestuurd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak op 18 januari 2017 aangekondigd. Bij brieven van 16 januari 2017, 28 februari 2017 en 12 april 2017 heeft de rechtbank de uitspraakdatum met steeds zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde op de zittingen van 11 december 2015 en 7 december 2016 staat het volgende vast:
Belanghebbende is onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote] (hierna: de echtgenote).
Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten: [Dochter 1] (geboren: [datum] 1978 / hierna: dochter [Dochter 1] ), [Dochter 2] (geboren: [datum] 1983 / hierna: dochter [Dochter 2] ) en [Zoon 3] (geboren: [datum] 1990 / hierna: zoon [Zoon 3] ) (hierna samen: de kinderen).
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, handelend onder de naam [de onderneming] . De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de handel en exploitatie van onroerende zaken. Tevens bemiddelt belanghebbende ten behoeve van zijn echtgenote en de kinderen in de aankoop en verkoop van onroerende zaken.
Belanghebbende, diens echtgenote en de Belastingdienst hebben in april 2000 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. De vaststellingsovereenkomst luidt als volgt (waarbij belanghebbende als partij A wordt aangeduid, de echtgenote als partij B en de Belastingdienst als partij C):
‘GESCHIL
Naar aanleiding van een controle uitgevoerd door (…) partij C zijn correcties aangebracht in de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 1995 tot en met 1997 en de aangiften Vermogensbelasting over de jaren 1994 tot en met 1998 van Partij A. Hiertegen is bezwaar aangetekend door Partij A.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de exploitatie van de bij Partijen A en B in bezit zijnde onroerende zaken een onderneming in de zin van artikel 6 Wet Inkomstenbelasting 1964 vormen.
(…)
HET DIENAANGAANDE OVEREENGEKOMENE
Partijen komen het volgende overeen.
(…)
2. De activiteiten m.b.t. de onroerende zaken die in eigendom zijn van partij B (aan- en verkoop, exploitatie) vormt tot en met 2000 geen onderneming in de zin van artikel 6 Wet inkomstenbelasting. Deze panden worden beschouwd als privé vermogen van partij B. (…) De panden die zij in eigendom heeft dienen minimaal vier jaar in haar bezit te zijn. Mocht een onroerende zaak binnen deze termijn vervreemd worden, dan dient, in geval van een positief rendement, dit saldo als inkomsten uit andere arbeid aangemerkt te worden.
(…)
Onderdeel B
Partijen verklaren voorts in het kader van deze vaststellingsovereenkomst nog het volgende te zijn overeengekomen:
(…)
Deze overeenkomst geldt voor partij B tot en met de aangifte over het jaar 2000. Voor de jaren na 2000 gelden de afspraken indien en voor zover de wettelijke bepalingen onder het nieuwe belastingstelsel ten aanzien van die afspraken dezelfde strekking hebben als de tot 1 januari 2001 geldende wettelijke bepalingen (wet IB 1964).
Deze overeenkomst eindigt aangaande de onderdelen waarop zulks betrekking heeft in elk geval met ingang van het tijdstip waarop:
- -
-
een wetswijziging in werking treedt,
- -
-
een wijziging in de Jurisprudentie plaatsvindt,
- -
-
een wijziging in beleid van de Belastingdienst wordt afgekondigd’
Op 14 oktober 2004 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting 2002 en 2003 en inkomstenbelasting 2003 is onderzocht. Het rapport inzake dit boekenonderzoek is op 3 november 2004 opgemaakt. In het interne memo bij het dit rapport staat het volgende:
“Bel.pl. koopt veel panden op die openbaar verkocht worden, deze worden opgeknapt en verhuurd c.q. doorverkocht. Er is al een vaststellingsovereenkomst gemaakt m.b.t. de verdeling van de panden tussen mevrouw en bel.pl.. Voor de OB is nu ook een afspraak gemaakt (waarmee wij kunnen leven). Bel.pl. is destijds gestart met een autohandel en heeft zich de afgelopen jaren toegelegd op de aankoop en verbouwing alsmede verhuur van woningen. De echtgenote bezit eveneens een groot aantal panden. Inmiddels is men overeengekomen welke panden tot het privévermogen behoren van de echtgenote en het bedrijfsvermogen van bel.pl.. Voor de IB wordt bel.pl. als ondernemer aangemerkt (zie vaststellingsovereenkomst).”
Belanghebbende heeft met de echtgenote en ieder van de kinderen overeenkomsten ‘Opdracht tot beheer’ (hierna: beheerovereenkomsten) gesloten ter zake van activiteiten die belanghebbende verricht voor onroerende zaken waarvan de echtgenote en/of de kinderen de juridische eigenaar is/zijn. In elk van de beheerovereenkomsten staat onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
1. dat opdrachtnemer [toevoeging rechtbank: belanghebbende] aan opdrachtgever de volgende diensten verleent met betrekking tot bovengenoemde aan de opdrachtgever toebehorende of onder zijn/haar zeggenschap staande onroerende goederen:
verzorging van de huurincasso (administratief en daadwerkelijk);
bemoeienis met bijkomende leveringen en diensten (administratieve verwerking,
verrekening met huurders, controle op de kwaliteit van de leveringen en diensten);
verzorging van de betaling van kosten en lasten;
werkzaamheden in verband met periodieke huurprijswijzigingen;
verzorging van het onderhoud (behandeling, beoordeling en doen verhelpen van
klachten, periodieke inspectie, verzorging van controle en betaling van rekeningen);
verzorging van het opnieuw verhuurd worden van leegkomende gedeelten;
verstrekking van adviezen van eenvoudige aard.
2. voor voorgenoemde werkzaamheden opdrachtnemer van opdrachtgever ontvangt een vergoeding ter grootte van 6% van de brutohuuropbrengst incl. BTW.
3. Tenzij anders wordt overeengekomen kan intrekking van een opdracht tot beheer niet plaatsvinden dan schriftelijk en met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste
een kalenderjaar.’
Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 de aangifte IB/PVV ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.526 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 121.689. Volgens de aangifte IB/PVV 2003 bedroeg de belastbare winst, na de geclaimde zelfstandigenaftrek van € 4.926, € 32.691.
De primitieve aanslag IB/PVV 2003 is conform de ingediende aangifte opgelegd. De primitieve aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor het jaar 2003 is opgelegd naar een aanslagbedrag van € 2.152.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 de aangifte IB/PVV ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 94.600 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (na persoonsgebonden aftrek van € 1.823) van € 4.954. Volgens de aangifte IB/PVV 2004 bedroeg de belastbare winst, na de geclaimde zelfstandigenaftrek van € 6.585, negatief € 89.205.
De primitieve aanslag IB/PVV 2004 is conform de ingediende aangifte opgelegd.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 de aangifte IB/PVV ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 15.644 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 158.597. Volgens de aangifte IB/PVV 2005 bedroeg de belastbare winst, na de geclaimde investeringsaftrek van € 8.859 en zelfstandigenaftrek van € 8.386, negatief € 11.040.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2006 de aangifte IB/PVV ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.025 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 203.945. Volgens de aangifte IB/PVV 2006 bedroeg de belastbare winst, na de geclaimde zelfstandigenaftrek van € 7.638, € 8.143. Daarop zijn de belastbare inkomsten uit eigen woning van negatief € 6.118 in mindering gebracht.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 de aangifte IB/PVV ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.379 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 225.542. Volgens de aangifte IB/PVV 2007 bedroeg de belastbare winst, na de geclaimde zelfstandigenaftrek van € 4.379 en MKB-winstvrijstelling van € 5.941, € 53.463.
Bij separate brieven van 14 en 15 maart 2008 (bijlagen D316, 317, 318, 319 strafdossier) is namens de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2007 ten name van belanghebbende, de echtgenote, dochter [Dochter 1] en dochter [Dochter 2] . Naar aanleiding van dit onderzoek is in een tripartite-overleg besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende, de echtgenote en de kinderen. Bij een doorzoeking zijn verscheidene stukken van belanghebbende, de echtgenote en de kinderen in beslag genomen.
De inspecteur heeft aan de hand van informatie afkomstig uit het strafrechtelijk onderzoek een fiscale rapportage, met als datum 18 juni 2014 (het fiscale rapport), samengesteld. Het fiscale rapport (p. 13 en 14) vermeldt onder meer het volgende:
‘4.2.6 Samenvatting en conclusies op basis van de paragrafen 4.2.1 t/m 4.2.5
- Van de totale OZ die per 16-6-2009 in het bezit zijn van de familie [Familie] is 34% van de aankoopsom (= € 3.110.373) alsmede 35% van het aantal OZ toegerekend aan het belaste ondernemingsvermogen van [belanghebbende] en 66% van de aankoopsom (= € 5.996.231) alsmede 65% van het aantal OZ aan het onbelaste privévermogen van de overige gezinsleden.
Daartegenover staat dat 49% van de resthypotheek (€ 829.028) met de daarbij behorende rente-aftrek wordt toegerekend aan het ondernemingsvermogen van [belanghebbende] en 51% (= € 843.993) aan het privévermogen van de overige gezinsleden.
- -
-
Alle panden die van 1996 tot en met 16-6-2009 zijn aangekocht, hebben een totale aankoopsom van € 16.238.118. Hiervan werd slechts € 1.324.317 gefinancierd middels een bancaire lening. Het restant van de aankoopsom ad € 14.913.801 is voldaan uit de verkoopopbrengst van de verkochte panden danwel uit de ontvangen huuropbrengsten danwel uit andere middelen.
- -
-
In de periode 1996 t/m 16-6-2009 worden door de familie [Familie] in totaal 178 panden gekocht met een totale aankoopwaarde van € 16.238.110. Van dit totale aankoopbedrag is € 15.840.573 (97,6%) betaald via de bedrijfsbankrekening met nummer [nummer] t.n.v. [belanghebbende] en mw. [echtgenote] . Echter de panden die via deze betaalrekening zijn aangekocht, vallen niet allemaal in het ondernemingsvermogen van [belanghebbende] .
- -
-
mw. [echtgenote] heeft 100% van de totale aankoopwaarde van de aan haar toebedeelde OZ via de bedrijfsbankrekening op naam van haar echtgenoot en haarzelf betaald. Volgens de aangiften inkomstenbelasting rekent mw. [echtgenote] deze OZ tot haar privévermogen, maar ze worden blijkbaar betaald via de bedrijfsbankrekening;
- -
-
mw. [Dochter 1] heeft slechts € 347.159 (= 30%) van de totale aankoopwaarde van de aan haar toebedeelde OZ zelf betaald en de overige 70% via de bedrijfsbankrekening van haar ouders;
- -
-
mw. [Dochter 2] heeft slechts € 36.121 (= 3,7%) van de totale aankoopwaarde van de aan haar toebedeelde OZ zelf betaald en de overige 96,3% via de bedrijfsbankrekening van haar ouders;
- -
-
dhr. [Zoon 3] heeft slechts €14.257 (= 1,5%) van de totale aankoopwaarde van de aan hem toebedeelde OZ zelf betaald en de overige 98,5% via de bedrijfsbankrekening van zijn ouders;
- -
-
In de periode 1996 t/m 16-6-2009 worden door de familie [Familie] in totaal 100 panden verkocht met een totale verkoopwaarde van € 10.991.398. Van dit totale verkoopbedrag is € 10.694.352 (97%) ontvangen via de bedrijfsbankrekening van [belanghebbende] ;
- -
-
De winstmarge die in het ondernemingsvermogen valt, bedraagt slechts 15% van de aankoopwaarde ofwel 32% van de totale handelswinst. Dit komt neer op een handelswinst van € 926.062. Een bedrag van € 1.996.547 ofwel 68% van de totale handelswinst wordt toegerekend aan het onbelaste privé-inkomen van de overige gezinsleden;
- -
-
De gemiddelde handelswinst per OZ bedraagt voor [belanghebbende] € 12.026. Voor mw. [echtgenote] bedraagt de gemiddelde handelswinst per OZ € 68.880 en voor mw. [Dochter 1] € 151.339;
- -
-
De totale verkoopwaarde ad € 3.041.983 van de OZ op naam van mw. [echtgenote] is ontvangen op de bedrijfsbankrekening van [belanghebbende] en haarzelf en van de totale verkoopwaarde ad € 1.028.259 van de OZ op naam van mw. [Dochter 1] is een bedrag van € 731.211 ofwel 71% eveneens ontvangen op de bedrijfsbankrekening van haar ouders;
- -
-
De totale kosten m.b.t. de OZ ad € 2.953.762 worden voor het grootste gedeelte (€ 1.904.264 ofwel 64%) als kosten voor de onderneming geboekt, terwijl van de totale huuropbrengsten ad € 6.159.113 juist het kleinste deel (€ 1.056.579 ofwel 17%) aan het ondernemingsvermogen wordt toegerekend;
- -
-
De kosten ad € 1.904.264 die aan het bedrijfsresultaat van [belanghebbende] worden toegerekend overschrijden ruimschoots de huuropbrengsten ad € 1.056.579 die binnen zijn onderneming vallen zodat over de periode 1996 t/m 16-6-2009 in totaal een negatief exploitatiesaldo van € 847.685 wordt gerealiseerd;
- -
-
Op de OZ die aan het privévermogen van de familie [Familie] zijn toebedeeld, wordt een positief exploitatieresultaat behaald van € 4.053.038;
- -
-
Van de totale huuropbrengsten ad € 6.159.113 wordt het overgrote deel (€5.554.895 ofwel 90%) geïnd via de bankrekening/kas t.n.v. [belanghebbende] terwijl deze huuropbrengsten niet tot de bedrijfswinst van [belanghebbende] worden gerekend;
- -
-
Per saldo realiseert [belanghebbende] binnen zijn onderneming een resultaat m.b.t. de onroerende zaken (over de periode 1996 t/m 2009) van:
€ 926.062 (handelsresultaat) -/- € 847.685 (exploitatieresultaat) = € 78.377
- Aan privé wordt over diezelfde periode een resultaat toegerekend van:
€ 1.996.547 (handelsresultaat) -/- € 4.053.038 (exploitatieresultaat) = € 6.049.585’
Het fiscale rapport, p. 20 vermeldt voorts:
‘Uit het proces verbaal dat n.a.v. het strafrechtelijke onderzoek is opgesteld, is o.a. naar voren gekomen dat [belanghebbende] een aantal zaken niet in zijn administratie en derhalve ook niet in de aangiften inkomstenbelasting heeft verwerkt.
Het betreft hier:
1 ontvangen huren van OZ (eigendom van [belanghebbende] ) die deels niet in de administratie van de onderneming zijn opgenomen. Het betreft ca. 25 % van de verantwoorde huuropbrengsten ad € 467.427 ofwel € 119.110 (verdeeld over 2003 t/m 2007);
2 kosten betreffende OZ, eigendom van J.J.H. [Familie] , die zijn gefingeerd en kosten
betreffende OZ, eigendom van de echtgenote en kinderen, die zijn verantwoord als kosten van zijn eigen OZ. Het betreft een totaalbedrag van € 92.083 (2003, 2005 en 2007);
3 ontvangen bedragen terzake van verkopen van OZ die deels niet in de administratie van de onderneming zijn opgenomen. Het gaat hier om een bedrag van tenminste € 13.000 (2003);
4 aankopen van OZ die deels zijn betaald uit niet in de administratie van de onderneming opgenomen middelen. Hierbij gaat het om een bedrag van tenminste € 60.000 (2006);
5 diverse spaarrekeningen in België die niet in de betreffende aangiften inkomstenbelasting zijn opgenomen.’
Lopende het boekenonderzoek heeft de inspecteur ter behoud van rechten de hierna genoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV, WAZ en aanslagen IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (hierna: ZvW) aan belanghebbende opgelegd (zie ook bijlage 3 bij de brief van belanghebbende van 28 augustus 2014).
De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2003, met dagtekening 12 december 2008, het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 92.832 tot € 121.358. De correcties bestaan uit een verhoging van de winst uit onderneming met € 91.025 en een vermindering van de zelfstandigenaftrek met € 1.807. Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 10.319.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2008 de navorderingsaanslag WAZ 2003 opgelegd berekend naar het maximale premie-inkomen van € 38.118 en gelijktijdig bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 9.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2004, met dagtekening 1 december 2009, het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 2.003.391 tot € 1.908.791. De correcties bestaan uit een verhoging van de winst uit onderneming met € 2.000.000 en een vermindering van de zelfstandigenaftrek met € 3.391. Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 220.071.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2005, met dagtekening 20 november 2009, het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 2.004.318 tot € 1.894.074 (na verrekening van een verlies van € 94.600). De correcties bestaan uit een verhoging van de winst uit onderneming met € 2.000.000 en een vermindering van de zelfstandigenaftrek met € 4.318. Het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft de inspecteur gevolgd. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 170.286.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2006, met dagtekening 29 december 2009, het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 2.003.328 tot € 2.005.353. De correcties bestaan uit een verhoging van de winst uit onderneming met € 2.000.000 en een vermindering van de zelfstandigenaftrek met € 3.328.
Het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft de inspecteur gevolgd. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 162.821.
De aanslag ZvW 2006 is eveneens met dagtekening 29 december 2009 aan belanghebbende opgelegd over het maximale bijdrage-inkomen van € 30.015. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 131.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2007, met dagtekening 17 april 2010, het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 2.250.000 tot € 2.295.379. De correcties bestaan uit een verhoging van de winst uit onderneming met € 2.500.000 en toepassing van een MKB-winstvrijstelling van € 250.000.
Het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft de inspecteur gevolgd. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening
gebracht van € 142.180.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor bij 2.15 vermelde (navorderings)aanslagen tijdig bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij (separate) uitspraken op bezwaar als volgt beslist.
De navorderingsaanslagen IB/PVV 2003 en WAZ 2003 en de beschikkingen heffingsrente zijn gehandhaafd.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2004 is verminderd. Daarbij is het belastbare inkomen (kennelijk) als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
-/- 82.620 |
||
Correctie boekenonderzoek |
€ |
127.356 |
||
Winst uit onderneming |
€ |
44.736 |
||
Af: zelfstandigenaftrek |
€ |
-/- 6.585 |
||
Belastbare winst uit onderneming |
€ |
38.151 |
||
Af: |
||||
- aftrekposten eigen woning |
€ |
-/-4.674 |
||
- premies inkomensvoorz. |
€ |
-/- 721 |
||
Werk en woning |
€ |
32.756 |
||
Aangegeven sparen en beleggen |
€ |
4.954 |
||
Bij: overheveling 4% van € 5.401 |
€ |
216 |
||
Bij: correctie pga |
€ |
1.823 |
||
Bij: correctie Belgische bankrekeningen |
€ |
3.398 |
||
Sparen en beleggen |
10.391 |
De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
De aanslag IB/PVV 2005 is verminderd. Daarbij zijn de belastbare inkomens (kennelijk) als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
6.205 |
||
Correctie boekenonderzoek |
254.416 |
|||
Af: investeringsaftrek |
€ |
-/-8.859 |
||
Af: zelfstandigenaftrek |
€ |
-/-8.386 |
||
Belastbare winst uit onderneming |
€ |
243.376 |
||
Af: |
||||
- aftrekposten eigen woning |
€ |
-/-4.604 |
||
Werk en woning |
€ |
238.772 |
||
Aangegeven sparen en beleggen |
€ |
158.597 |
||
Bij: correctie Belgische bankrekeningen |
€ |
3.401 |
||
Sparen en beleggen |
161.998 |
De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
De aanslag IB/PVV 2006 is verminderd. Daarbij zijn de belastbare inkomens (kennelijk) als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
15.781 |
||
Correctie boekenonderzoek |
557.063 |
|||
Af: zelfstandigenaftrek |
€ |
-/-7.638 |
||
Belastbare winst uit onderneming |
€ |
565.206 |
||
Af: |
||||
- aftrekposten eigen woning |
€ |
-/-6.118 |
||
Werk en woning |
€ |
559.088 |
||
Aangegeven sparen en beleggen |
€ |
203.945 |
||
Bij: correctie Belgische bankrekeningen |
€ |
3.438 |
||
Sparen en beleggen |
207.383 |
De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
De aanslag Zvw 2006 en de beschikking heffingsrente zijn gehandhaafd.
De aanslag IB/PVV 2007 is verminderd. Daarbij zijn de belastbare inkomsten (kennelijk) als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
63.783 |
||
Correctie boekenonderzoek |
€ |
955.877 |
||
Winst uit onderneming |
€ |
1.019.660 |
||
Af: zelfstandigenaftrek |
€ |
-/- 4.379 |
||
Af: MKB-winstvrijstelling |
€ |
-/- 5.941 |
||
Belastbare winst uit onderneming |
€ |
1009.340 |
||
Af: |
||||
- aftrekposten eigen woning |
€ |
-/-8.084 |
||
Werk en woning |
€ |
1.001.256 |
||
Aangegeven sparen en beleggen |
€ |
225.543 |
||
Bij: correctie Belgische bankrekeningen |
€ |
5.505 |
||
Sparen en beleggen |
229.047 |
De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
Bij de uitspraken op bezwaar is – in verband met de bezwaren die gegrond zijn verklaard – een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 364,50.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2014 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2003 aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig rechtstreeks beroep ingesteld (zaaknummer 16/9567).
3 Geschil
Belanghebbende heeft ter zitting het beroep inzake de aanslag Zvw 2007 (zaaknummer 14/4760) ingetrokken (zie ook onder 1.5). Ter zitting heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2003 moet worden vernietigd (zaaknummer 16/9567). Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat hij niet de box 3-correcties in verband met de saldi van de Belgische bankrekeningen bestrijdt.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen verminderd dienen te worden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de (navorderings)aanslagen.
De inspecteur concludeerde aanvankelijk tot ongegrondverklaring van de beroepen. Een uitzondering geldt voor het beroep met betrekking tot de tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2003 (zie 3.1). Verder heeft de inspecteur ter zitting een nader, aan belanghebbende tegemoetkomend, standpunt ingenomen ter zake van box 3 (zie 4.3, slot).