Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3305, BRE - 14 _ 4739
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3305, BRE - 14 _ 4739
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 mei 2017
- Datum publicatie
- 17 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3305
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 4739
Inhoudsindicatie
IB/PVV
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek inzake de vastgoedportefeuille van belanghebbende, haar vader, moeder en haar zus zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft in de zaken van de vader geoordeeld dat de inspecteur terecht – met gebruikmaking van omkering en verzwaring van de bewijslast – de inkomsten uit de onroerende zaken die juridisch eigendom zijn van belanghebbende bij de vader in de box 1-heffing heeft betrokken. De navorderingsaanslagen worden vernietigd en de aanslagen worden verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/4739 tot en met 14/4742
Uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
Aanslag |
Jaar |
[nummer] |
Dagtekening |
Zaaknummer |
Navorderingsaanslag |
2004 |
H.47 |
4-dec-09 |
14/4739 |
Navorderingsaanslag |
2005 |
H.57 |
4-dec-09 |
14/4740 |
Aanslag |
2006 |
H.66 |
29-dec-09 |
14/4741 |
Aanslag |
2007 |
H.76 |
23-apr-10 |
14/4742 |
Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen zijn bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de hiertegen gerichte bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 19 juni 2014 gegrond verklaard en de (navorderings)aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen verminderd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 juli 2014, ontvangen bij de rechtbank op 29 juli 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 45. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015 te Breda. Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 27 januari 2016 aan partijen is toegezonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016 te Breda. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 16 januari 2017, 28 februari 2017 en 12 april 2017 heeft de rechtbank de uitspraakdatum met steeds zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is geboren op 15 april 1978. Haar vader is [Naam] (de vader).
De vader heeft een eenmanszaak handelend onder de naam [de onderneming] (de eenmanszaak). De ondernemingsactiviteiten van de eenmanszaak bestaan uit de aan- en verkoop alsmede de verhuur van onroerende zaken, als ook uit de bemiddeling in de verhuur van onroerende zaken.
Ook belanghebbende had in de onderhavige jaren onroerende zaken in juridische eigendom (hierna: de onroerende zaken).
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren aangiften gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en sparen en beleggen:
Aangifte |
Inkomen uit werk en woning |
Inkomen uit sparen en beleggen |
IB/PVV 2004 |
€ 23.240 |
€ 25.347 |
IB/PVV 2005 |
€ 24.161 |
€ 40.565 |
IB/PVV 2006 |
€ 23.627 |
€ 47.562 |
IB/PVV 2007 |
€ 22.712 |
€ 65.498 |
De aangegeven inkomens uit werk en woning bestaan volledig uit belastbaar loon en/of uitkeringen van belanghebbende.
Belanghebbende heeft de waarde van de onroerende zaken en de bijbehorende schulden telkens aangegeven ter bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. In de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende daarnaast aangegeven over gemiddeld € 10.910 (2006) respectievelijk gemiddeld € 5.494 (2007) aan bank-, giro- en spaartegoeden te beschikken.
Met dagtekening 31 januari 2006 (2004) en 18 oktober 2006 (2005) zijn de aanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 conform de ingediende aangiften opgelegd.
Op 1 april 2008 is een boekenonderzoek gestart.
Naar aanleiding hiervan zijn aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2004 tot en met 2007 opgelegd naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning (box 1) en belastbare inkomens uit sparen en beleggen (box 3) en zijn tevens de volgende bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:
Aanslag |
Jaar |
Dagtekening |
Box 1 |
Box 3 |
Heffingsrente |
Navorderingsaanslag |
2004 |
4-dec-09 |
€ 223.240 |
€ 25.347 |
€ 22.616 |
Navorderingsaanslag |
2005 |
4-dec-09 |
€ 324.161 |
€ 40.565 |
€ 26.597 |
Aanslag |
2006 |
29-dec-09 |
€ 423.627 |
€ 47.562 |
€ 32.237 |
Aanslag |
2007 |
23-apr-10 |
€ 697.712 |
€ 65.498 |
€ 41.826 |
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar van 19 juni 2014 zijn de bezwaren gericht tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV gegrond verklaard en verminderd tot aanslagen berekend naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en sparen en beleggen:
Aanslag |
Jaar |
Box 1 |
Box 3 |
Navorderingsaanslag |
2004 |
€ 45.097 |
€ 26.125 |
Navorderingsaanslag |
2005 |
€ 120.015 |
€ 41.342 |
Aanslag |
2006 |
€ 213.511 |
€ 48.339 |
Aanslag |
2007 |
€ 351.745 |
€ 66.275 |
De (verdere) cijfermatige gevolgen van de uitspraken op bezwaar zijn vervolgens neergelegd in verminderingsbeschikkingen met verschillende dagtekeningen. De heffingsrentebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd.
De belastbare inkomens uit werk en woning zijn volgt samengesteld:
Aanslag |
Jaar |
Aangegeven Box 1-inkomen |
Huuropbrengsten |
Handelswinst |
Box 1-inkomen |
Navorderingsaanslag |
2004 |
€ 23.240 |
€ 21.857 |
- |
€ 45.097 |
Navorderingsaanslag |
2005 |
€ 24.161 |
€ 64.176 |
€ 31.678 |
€ 120.015 |
Aanslag |
2006 |
€ 23.627 |
€ 57.672 |
€ 132.212 |
€ 213.511 |
Aanslag |
2007 |
€ 22.712 |
€ 61.968 |
€ 267.065 |
€ 351.745 |
Voor elk van de jaren geldt dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen waarvan bij de uitspraak op bezwaar is uitgegaan, hoger is dan dat waarvan bij de (navorderings)aanslag is uitgegaan. Kennelijk heeft de inspecteur interne compensatie toegepast. De verhoging van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen betreft een correctie in verband met saldi op Belgische bankrekeningen.
Voor de gegrond verklaarde bezwaren is aan belanghebbende in totaal € 364,50 aan proceskostenvergoeding toegekend (met inachtneming van factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken).
3 Geschil
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de in 2.7.3 vermelde correcties met betrekking tot de Belgische bankrekeningen dienen te vervallen, nu de correcties volledig bij de vader in aanmerking moeten worden genomen. De beroepen zijn reeds daarom gegrond.
Tussen partijen is in geschil bij wie de resultaten behaald met de onroerende zaken belast dienen te worden. De inspecteur neemt het standpunt in dat deze resultaten bij de vader belast dienen te worden in box 1. Voor het geval de rechtbank dat standpunt volgt in de procedure bij de vader, concludeert de inspecteur dat de box 1-correcties bij belanghebbende dienen te vervallen. Voorts heeft de inspecteur ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat voor dat geval het box 3-inkomen verminderd dient te worden voor zover daarin begrepen is inkomen dat op de onroerende zaken betrekking heeft.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de resultaten behaald met de onroerende zaken bij belanghebbende dienen te worden belast, is tussen partijen in geschil of die inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden (primaire respectievelijk subsidiaire standpunt inspecteur) dan wel dat de waarde van de onroerende zaken behoort tot de rendementsgrondslag van het box 3-inkomen (standpunt belanghebbende).
Voorts is tussen partijen in geschil of er sprake is van een zogenoemd ‘nieuw feit’ voor het opleggen van de navorderingsaanslagen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2006 en 2007 conform de ingediende aangiften.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen.