Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3473, AWB - 16 _ 3009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3473, AWB - 16 _ 3009

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
30 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:3473
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3009
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

1 van 11 nagenoeg gelijke uitspraken

Informatiebeschikking artikel 52a AWR

Belanghebbende heeft informatie verstrekt. De rechtbank oordeelt dat met de verstrekte informatie geen afdoende antwoord wordt gegeven op alle door de inspecteur gestelde vragen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/3009

Uitspraak van 2 juni 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2013 aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven ten aanzien van de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 2005 tot en met 2010.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2016 de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 mei 2016, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017 te Breda. Voor de aldaar verschenen en gehoorde personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren [1957] , is voor de jaren 2005 tot en met 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv). Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 tot en met 2008 een nihil-aangifte ingediend. Voor 2009 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 626.

2.2.

Met dagtekening 8 december 2010 respectievelijk 27 december 2012 en 7 maart 20014 heeft de inspecteur aan belanghebbende over de jaren 2005 tot en met 2010 voorlopige aanslagen, primitieve aanslagen en navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd. In de brief van 8 december 2010 gericht aan belanghebbende waarin de aanslagen worden aangekondigd is onder meer het volgende vermeld:

“U heeft over de jaren 2005 tot en met 2009 aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een jaarlijks inkomen van nihil, met uitzondering van 2009 waarvoor u een box 1-inkomen verantwoordt van € 626. De inspecteur heeft, ter beoordeling van de juistheid van deze aangiften, uw zichtbare inkomsten en uitgaven in kaart gebracht. Hieruit komt het volgende naar voren.

Onroerende zaken

Op 16 december 2005 koopt u een woning aan [adres 1] te [plaats 1] . De aankoopprijs bedraagt € 170.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 187.000. Op het pand is door u een hypotheekrecht gevestigd voor een bedrag van € 135.000, dit in verband met een schuld aan (…) van € 85.000. In dit pand is zodoende tenminste een bedrag van € 102.000 aan eigen geld geïnvesteerd.

In december 2005 vraagt u voor de woning aan [adres 1] een bouwvergunning aan. De verwachte bouwkosten bedragen volgens opgave € 29.750. In maart 2006 vraagt u voor de woning nogmaals een bouwvergunning aan. De verwachte bouwkosten bedragen volgens opgave € 17.850.

Op 10 september 2008 koopt u een woning aan [adres 2] te [plaats 2] . De aankoopprijs bedraagt € 420.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 462.000. Op het pand is door u geen hypotheekrecht gevestigd. In dit pand is dus tenminste een bedrag van € 462.000 aan eigen geld geïnvesteerd.

Op 29 december 2009 koopt u een woning aan [adres 3] te [plaats 1] . De aankoopprijs bedraagt € 880.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 968.000. Op het pand is door u geen hypotheekrecht gevestigd. In dit pand is dus tenminste een bedrag van € 968.000 aan eigen geld geïnvesteerd. (…)

Auto’s

Sinds 1 januari 2005 heeft u een negental auto’s aangekocht en deels weer verkocht. Op dit moment heeft u 3 auto’s op naam staan. In 2005 betaalt u een bedrag van € 21.500 voor de aankoop van een Mercedes. Ook koopt u in 2010 een Audi met een waarde van circa € 10.000.

Overige

Uw banksaldo bedraagt op 1 januari 2010 € 3.682.

In 2005 doet u een contante bankstorting van € 28.500.

(…)

Uw zichtbare uitgaven in de periode 2005 tot heden bedragen op basis van het voorgaande tenminste € 1.639.600. (…)

Tegenover de genoemde zichtbare uitgaven staat geen noemenswaardig zichtbaar inkomen.”

2.3.

Belanghebbende heeft tegen alle aanslagen bezwaar gemaakt en daarbij een aantal bewijsmiddelen overgelegd, zoals leningsovereenkomsten.

2.4.

Tijdens de bezwaarfase is de volgende, voor zover hier relevant, correspondentie gevoerd:

2.4.1.

Een brief van de inspecteur van 16 februari 2011 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“Op 7 februari 2011 en 14 februari 2011 heb ik met u besprekingen gevoerd inzake de door u ingediende bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 welke zijn opgelegd ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden):

(…)

[X] [###]

(…)

[X]

Ik verzoek u mij kopieën toe te zenden van de volgende stukken:

* Schriftelijke stukken waaruit het bestaan van [Y] blijkt;

* Schriftelijke stukken waaruit blijkt welke personen achter [Y] zitten;

* Schriftelijke stukken waaruit blijkt dat door [Y] gelden, voor bedragen van € 125.000 in 2005, € 450.000 in 2008 en € 950.000 in 2008, daadwerkelijk aan [X] zijn verstrekt;

Ik verzoek u verder antwoord te geven op de volgende vragen:

* Waarom is [Y] bereid aan [X] renteloze en aflossingsvrije leningen te verstrekken voor de aankoop en verbouwing van drie woningen van € 125.000, € 450.000 en € 950.000?

* Met welke gelden heeft [X] de tweede verbouwing van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] , in maart 2006, gefinancierd?

* [Y] zou volgens de overeenkomst van 3 oktober 2005 (tussen [X] en [Y] ) beschikken over een bedrag van € 200.000, zijnde een schadevergoeding door [Z] . Ik verzoek u mij alle schriftelijke stukken omtrent de totstandkoming en betaling van deze schadevergoeding toe te zenden.

* [X] heeft in de afgelopen jaren een negental auto’s op naam gehad, onder andere met kentekens [1] , [2] en [3] . Ik verzoek u ten aanzien van elk van deze auto’s de aankoopnota en betalingsbewijzen te overleggen en aan te geven hoe hij de aankoop van deze auto’s heeft gefinancierd.

* Hoeveel geld kosten de hiervoor genoemde auto’s (alle auto’s) [X] jaarlijks, bijvoorbeeld aan brandstof, verzekeringen, onderhoud en dergelijke? Ik verzoek u mij betalingsbewijzen toe te sturen van de verzekeringspremies en eventuele onderhoudskosten.

* [X] doet in 2005 een contante bankstorting van € 28.500. Ik verzoek u de herkomst van dit geld te verklaren.

* Het banksaldo van [X] bedraagt op 1 januari 2010 € 3.682. Ik verzoek u de herkomst van dit geld te verklaren.”

2.4.2.

Een brief van de inspecteur van 11 juni 2013 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“Reeds geruime tijd heb ik de door u ingediende bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden) in behandeling:

(…)

[X] [###]

(…)

Op 4 juni 2013 heb ik het voorgaande met u besproken en heb ik geconcludeerd dat u de werkelijke herkomst van de gelden verzwijgt en dat u niet voldoet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR.”

2.4.3.

Een brief van de inspecteur van 8 november 2013 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“Op 4 januari 2011 heeft u bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 welke zijn opgelegd ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden):

(…)

[X] [###]

(…)

Uw gemachtigden hebben aan mij de volgende leningsovereenkomsten en/of schuldbekentenissen overgelegd:

Nr. Schuldenaar Datum Bedrag Bijzonderheid

(…)

21. [X] 06-07-2005 SEK 500.000 [Mercedes Benz]

22. [X] 03-10-2005 € 125.000 [adres 1] , [plaats 1]

23. [X] 24-10-2008 € 450.000 [adres 2] , [plaats 2]

24. [X] 24-10-2008 € 950.000 [adres 3] , [plaats 1]

(…)

Ik stel vast dat ik u meerdere keren heb gevraagd naar de herkomst van gelden, en dat u deze vraag heeft beantwoord door te stellen dat u deze gelden heeft geleend, alsmede dat u ten bewijze hiervan leningsovereenkomsten heeft overgelegd. Nu blijkt dat deze leningsovereenkomsten zijn vervalst, dient te worden geconcludeerd dat u mijn vragen bewust niet naar waarheid heeft beantwoord en dat u derhalve niet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan.

(…)

5. Laatste verzoek om informatie

Nu u niet adequaat op mijn verzoek om informatie hebt gereageerd, ben ik voornemens een informatiebeschikking (ex artikel 52a AWR) aan u af te geven. Alvorens dit te doen stel ik u echter nog eenmaal in de gelegenheid mijn vragen naar waarheid te beantwoorden. Ik verzoek u daarom de volgende vraag te beantwoorden:

Hoe hebben belanghebbenden, afgezien van de bekende bijstandsuitkeringen en dergelijke die zij hebben ontvangen, de financiële middelen vergaard waarmee zij sinds 2005 auto’s, huizen en het gezamenlijke levensonderhoud hebben betaald?

Ik verzoek u deze vraag binnen twee weken na dagtekening van deze brief te beantwoorden.”

2.5.

Tot de gedingstukken behoren afschriften van de vertalingen van de leningsovereenkomsten nr. 21 tot en met 24. Leningsovereenkomst 21 betreft een ‘eenvoudig schuldbewijs’ van 500.000 Zweedse kronen met belanghebbende en een familielid als ‘leningnemers’. De lening is verstrekt voor het ‘uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in bestaande zaak’.

Leningsovereenkomst 22 luidt voor zover hier van belang:

“ [X1] kent aan [X] een renteloze lening toe van € 125.000, waarvan 95.000 voor het aankopen van de woning (…) aan [adres 1] , [postcode 1] [plaats 1] , Nederland, en 30.000 voor de aanbouw.

(…)

Angered, 3 oktober 2005.”

Leningsovereenkomst 23 luidt voor zover hier van belang:

“ [X1] verschaft [X] hierbij een rentevrije lening van € 450.000,-. Deze lening dient te worden gebruikt voor het kopen van een woning, gelegen op het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] , Nederland. (…)

Angered, 6 november 2008.”

Leningsovereenkomst 24 luidt voor zover hier van belang:

“ [X1] verschaft [X] hierbij een rentevrije lening van € 950.000,-. Deze lening dient te worden gebruikt voor het kopen van een woning, gelegen op het adres [adres 3] , [postcode 3] [plaats 1] , Nederland. (…)

Angered, 6 november 2008.”

2.6.

De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2013 de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld.

2.7.

Belanghebbende is samen met een aantal familieleden door de meervoudige strafkamer van rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 18 januari 2016 veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen en het medeplegen van valsheid in geschrifte. De strafrechter heeft daarbij onder meer de gestelde herkomst van de gelden waarmee de verschillende woningen zijn aangekocht – inzameling door de [gemeenschap] – als ongeloofwaardig terzijde geschoven en de op die herkomst voortbouwende overeenkomsten voor het merendeel aangemerkt als valselijk opgemaakt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 van de AWR, zijn alle vragen van de inspecteur afdoende beantwoord? Belanghebbende stelt dat de informatiebeschikking ten onrechte is afgegeven, de inspecteur stelt dat dit terecht is gebeurd.

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing