Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3693, AWB - 16 _ 3510
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3693, AWB - 16 _ 3510
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juni 2017
- Datum publicatie
- 29 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3693
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3510
Inhoudsindicatie
16/3510
Forensenbelasting.
Terechte heffing van forensenbelasting voor vakantiewoning op korte afstand van het in een andere gemeente gelegen hoofdverblijf.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/3510
uitspraak van 15 juni 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 23 mei 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2016 opgelegde aanslag forensenbelasting.
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is eigenaar van een vakantiewoning aan [adres] te [plaats] . Belanghebbende had in het onderhavige jaar haar hoofdverblijf in de naast de gemeente [X] gelegen gemeente [Y] .
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Volgens haar kan het nimmer de bedoeling van de wetgever zijn geweest om forensenbelasting te heffen van eigenaren van een vakantiewoning, welke op kleine afstand van hun hoofdverblijf, maar in een andere gemeente, is gelegen. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat terecht forensenbelasting is geheven, nu aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan.
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2015 van de gemeente [X] (hierna: de Verordening) luidt:
“Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
Vast staat dat belanghebbende in het onderhavige belastingjaar eigenaar was van de vakantiewoning, welke is gelegen in een andere gemeente dan alwaar belanghebbende haar hoofdverblijf had, en dat de vakantiewoning in dat jaar niet aan derden is verhuurd. Voor dat geval is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eisen gesteld in artikel 2 voornoemd en kon op grond van de Verordening forensenbelasting worden geheven van belanghebbende. Voor de heffing van forensenbelasting is de afstand van het hoofdverblijf tot de vakantiewoning niet van belang. De Verordening noch artikel 223 van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid om in een dergelijk geval de heffing van forensenbelasting achterwege te laten. In de wetsgeschiedenis vindt de rechtbank geen aanknopingspunten die pleiten voor belanghebbendes standpunt dat de wetgever de heffing van forensenbelasting in een geval als het onderhavige onwenselijk acht.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat de heffing van forensenbelasting in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 van het BW merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank is niet bevoegd op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. In artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, is immers voorgeschreven dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet mag beoordelen.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de aanslag terecht is opgelegd, zodat het beroep ongegrond is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.