Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3697, BRE - 16 _ 4810
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3697, BRE - 16 _ 4810
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juni 2017
- Datum publicatie
- 20 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3697
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 4810
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, binnenlandse belastingplicht, conserverende aanslag (artikel 2.1 Wet IB 2001 en artikel 4 AWR).
De rechtbank acht aannemelijk dat de band van persoonlijke aard van belanghebbende met Nederland al vóór 2010 niet meer duurzaam was. Het opleggen van een conserverende aanslag over het jaar 2010 is dan niet mogelijk. Beroep gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/4810
uitspraak van 15 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , domicilie kiezende te Thailand,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15 februari 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd ( [aanslagnummer] .P.06).
De inspecteur heeft bij uitspraak van 17 juni 2016 het bezwaar tegen de conserverende aanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank op 22 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren [1945] , heeft de Nederlandse nationaliteit en was woonachtig in Nederland. Hij heeft geen partner, geen broers of zussen en geen contact meer met zijn enige zoon en twee kleinkinderen. Wel heeft hij wat overige familieleden, waaronder zijn moeder, een tante en een nicht. De nicht verleent mantelzorg aan de moeder van belanghebbende.
Tot 1 januari 2001 exploiteerde belanghebbende een onderneming. De onderneming is overgedragen aan de zoon. Op een later tijdstip heeft belanghebbende ook het pand waarin de onderneming wordt geëxploiteerd overgedragen aan de zoon. Belanghebbende heeft nog in 2009 inkomsten uit tegenwoordige arbeid in zijn aangifte inkomstenbelasting vermeld. De pensioenaanspraken van belanghebbende zijn ondergebracht bij [Pensioen BV] te [plaats] .
In 2006 heeft belanghebbende een appartement gehuurd in Thailand. In 2007 heeft hij opdracht gegeven tot de bouw van een bungalow in Thailand. Eind 2007 heeft belanghebbende de huur van zijn appartement in [plaats] opgezegd en zijn inboedel laten verschepen naar Thailand. Begin 2008 is de bouw van de bungalow voltooid. Belanghebbende verbleef aanvankelijk met steeds een tijdelijk visum in Thailand en vanaf het moment dat hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt met een retirement visum. In 2008 heeft belanghebbende zijn Thais rijbewijs behaald. In 2009 heeft belanghebbende in Thailand een operatie ondergaan. In de jaren 2008 tot en met 2010 verbleef belanghebbende gemiddeld twee weken per jaar in Nederland.
Per 1 november 2007 heeft belanghebbende zich laten inschrijven op het woonadres van zijn moeder. Gedurende de tijd dat belanghebbende in Nederland was verbleef hij bij zijn moeder. Ook werd de voor belanghebbende en zijn vennootschap bestemde post op dit adres bezorgd.
Per 22 december 2010 heeft belanghebbende zich in Nederland laten uitschrijven waarbij hij heeft aangegeven dat hij per die datum woonachtig is in Thailand. In 2010 heeft belanghebbende zijn op de zorgverzekeringswet gebaseerde zorgverzekering bij VGZ beëindigd.
Op 29 februari 2012 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2010 ingediend. Hierbij heeft hij gebruik gemaakt van het zogenoemde M-biljet. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij vanaf 14 december 2010 inwoner is van Thailand. Ook heeft hij een te conserveren inkomen in verband met opgebouwde pensioenaanspraken aangegeven van € 710.466. Met dagtekening 15 februari 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte.
3 Geschil
Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende in het jaar 2010 is opgehouden binnenlands belastingplichtige in Nederland te zijn, Subsidiair is in geschil of de toepassing van artikel 3.83, eerste lid, artikel 3.136 en artikel 3.146, derde lid, van de Wet IB 2001 in strijd is met de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna: het Verdrag), althans in strijd met de goede verdragstrouw.
Belanghebbende stelt dat hij reeds vóór het jaar 2010 is opgehouden in Nederland binnenlands belastingplichtige te zijn en dat de genoemde bepalingen van de Wet IB 2001 in strijd zijn met het Verdrag dan wel de goede verdragstrouw. De inspecteur voert aan dat belanghebbende eerst in 2010 Nederland metterwoon heeft verlaten en dat er geen strijd is met het Verdrag of de goede verdragstrouw.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de conserverende aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.