Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3709, AWB - 16 _ 1490
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3709, AWB - 16 _ 1490
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 mei 2017
- Datum publicatie
- 24 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3709
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1490
Inhoudsindicatie
Verhuurderheffing, artikel 1.3, Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
Conform het gemeentelijke beleid zijn de WOZ-beschikkingen gericht aan belanghebbende, als oudste mede-eigenaar van de huurwoningen. Het gemeentelijke beleid kan niet in deze procedure over de verhuurderheffing worden getoetst. Ook het beroep van belanghebbende op de artikelen 14 EVRM, 26 IBVPR en 1 EP bij het EVRM falen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/1490
uitspraak van 31 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 25 september 2015 heeft belanghebbende aangifte verhuurderheffing 2015
gedaan. Op diezelfde dag heeft hij het volgens de aangifte verschuldigde bedrag van € 34.964 voldaan.
Bij brief van 3 november 2015, ontvangen door de inspecteur op 4 november 2015,
heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2016 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 maart 2016, ontvangen door de
rechtbank op 11 maart 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Het beroep is gemotiveerd bij brief van 15 april 2016, door de rechtbank ontvangen op 18 april 2016.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota ingediend. Dit stuk is in afschrift
verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017 te Breda. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende en zijn broer, [de broer] , zijn en waren bij aanvang van het jaar 2015 elk voor 50% eigenaar van 48 huurwoningen waarvan de huurprijs niet hoger was dan het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Met betrekking tot deze woningen zijn aan belanghebbende, als oudste van de twee broers, op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) beschikkingen gegeven.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aangiftebiljet voor de verhuurderheffing uitgereikt. Hij heeft op 25 september 2015 als volgt aangifte gedaan:
Aantal objecten |
48 |
Som WOZ-waarden |
€ 9.836.500 |
Vrijstelling |
-/- € 2.049.271 |
Belastbaar bedrag |
€ 7.787.229 |
Tarief |
0,449% |
Verschuldigde verhuurderheffing |
€ 34.964 |
Belanghebbende heeft eveneens op 25 september 2015 € 34.964 op aangifte voldaan. Hiertegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende verhuurderheffing is verschuldigd en zo ja tot welk bedrag. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en voorts primair tot een volledige teruggave van de op aangifte voldane verhuurderheffing en subsidiair tot een teruggave naar evenredigheid van zijn woningbezit. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.