Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3771, AWB - 16 _ 3564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3771, AWB - 16 _ 3564

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 juni 2017
Datum publicatie
20 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:3771
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3564
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 10a

Inhoudsindicatie

Vpb / artikel 10a Wet Vpb / onzakelijke leningen

Een BV heeft schulden aan haar moedervennootschap. De rechtbank oordeelt dat dit onzakelijke leningen waren ten tijde van de overdracht van de BV aan de personal holding van de zoon van de DGA van de moedervennootschap. Ook tussen niet (meer) gelieerde partijen kan sprake zijn van leningen met een debiteurenrisico dat een derde niet zou hebben aanvaard maar dat wel is genomen met de bedoeling om het belang te dienen van de aandeelhouder van de uitlenende vennootschap.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/3564

uitspraak van 22 juni 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 402.991, alsmede bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 9.295.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 april 2016 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 352.991 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 7.980.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 juni 2016, ontvangen bij de rechtbank op 2 juni 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4.

De inspecteur heeft een tweetal verweerschriften ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Namens belanghebbende is, met telefonisch bericht aan de rechtbank, niemand verschenen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De heer [A] is directeur van en enig aandeelhouder (hierna: DGA) in belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende vormde tot 22 juni 2006, als moedermaatschappij, een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met (onder meer) [A BV] (hierna: [A BV] ) als dochtermaatschappij en [B BV] (hierna: [B BV] ) als kleindochtermaatschappij.

2.3.

[A BV] heeft op 22 juni 2006 alle aandelen in [B BV] verkocht aan [C BV] (hierna: [C BV] ), de personal holding van de zoon van de DGA (hierna: de aandelenverkoop). [C BV] is de koopsom van € 50.000 schuldig gebleven aan [A BV] .

2.4.

Op het moment van de aandelenverkoop had [B BV] een schuld aan [A BV] van € 390.141. Bij de aandelenverkoop is bepaald dat binnen zes maanden, naast de koopsom van € 50.000, een bedrag van € 75.000 zou worden afgelost op deze schuld. Van de overige € 315.141 mocht [B BV] een bedrag van € 250.000 aflossingsvrij schuldig blijven. Ten aanzien van dit bedrag zouden [A BV] en [B BV] iedere vijf jaar bezien of er in alle redelijkheid ruimte was om af te lossen. De resterende € 65.141 moest in tien jaarlijkse termijnen worden afgelost. Over het nog niet afgeloste gedeelte van de totale schuld was een rente op jaarbasis verschuldigd van de twaalf maands euribor-rente verhoogd met 1,1 procentpunt, welke rente eenmaal per jaar opnieuw zou worden vastgesteld. Ter zake van eerdergenoemd bedrag van € 250.000 is nog bepaald dat dit een achtergestelde schuld was, in die zin dat deze qua aflossing was achtergesteld bij alle schulden die [B BV] had of zou krijgen aan de bank die de bedrijfsfinanciering aan [B BV] verstrekte.

2.5.

De rente die [B BV] was verschuldigd op de schuld aan [A BV] is sinds 22 juni 2006 niet betaald, maar steeds bijgeschreven in rekening-courant.

2.6.

Direct na de aandelenverkoop heeft [C BV] , eveneens op 22 juni 2006, tot zekerheid van de nakoming van zowel al hetgeen zij aan [A BV] schuldig is of zal zijn als al hetgeen [B BV] aan [A BV] schuldig is of zal zijn, pandrecht verleend aan [A BV] op alle aandelen in het kapitaal van [B BV] .

2.7.

Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een e-mailbericht van een medewerker van de Rabobank te Veghel waar in staat dat de bank in 2008/2009 meerdere financieringen heeft verstrekt voor de aankoop/bouw van materiële vaste activa door [B BV] Voor deze financieringen heeft [B BV] zekerheden gesteld door vestiging van een hypotheekrecht ten behoeve van de Rabobank.

2.8.

In of vlak voor 2012 zijn [C BV] en [B BV] in staat van faillissement verklaard.

2.9.

In de aangifte vennootschapsbelasting 2012 heeft belanghebbende een aantal vorderingen van [A BV] op [C BV] en op [B BV] ten laste van haar fiscale resultaat afgewaardeerd. Het betreffen de vordering op [C BV] in verband met de in 2.3 genoemde koopsom van € 50.000, de in 2.4 genoemde aflossingsvrije achtergestelde schuld van € 250.000, een vordering in rekening-courant op [B BV] van € 84.902 en een vordering in rekening-courant op [C BV] van € 6.033. In totaal derhalve € 390.935.

2.10.

Bij het opleggen van de bestreden aanslag heeft de inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag van € 12.056 verhoogd met de in 2.9 genoemde afwaardering van € 390.935. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de afwaardering van de schuldig gebleven koopsom van € 50.000 ten laste van het belastbare bedrag van belanghebbende alsnog geaccepteerd. Er resteert dan een correctie van € 340.935.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in 2012 het in 2.10 genoemde bedrag van € 340.935 ten laste van haar belastbare bedrag mocht afwaarderen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 12.056 en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing