Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3772, BRE - 15 _ 5309, 15_5310, 16_2303, 16_2304 en 16_1743
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3772, BRE - 15 _ 5309, 15_5310, 16_2303, 16_2304 en 16_1743
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 juni 2017
- Datum publicatie
- 31 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3772
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1021, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1022, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1025, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 5309, 15_5310, 16_2303, 16_2304 en 16_1743
Inhoudsindicatie
Art. 8:51a Awb; art. 27e en art. 47 van de AWR;
Belanghebbende exploiteert een Grieks restaurant. Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden en er is huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie in beslag is genomen. De FIOD heeft geconcludeerd dat een deel van de omzet werd afgeroomd en dat een deel van die afgeroomde omzet werd gebruikt voor de uitbetaling van zwart loon. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak in twee zaken geoordeeld dat sprake is van schending van het hoorrecht. Met toepassing van de bestuurlijke lus heeft in de beroepsfase alsnog een hoorgesprek plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. De tijdens het boekenonderzoek vergaarde informatie mag worden gebruikt als bewijs. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan, waardoor omkering van bewijslast niet kan worden toegepast. De naheffingsaanslagen zijn terecht aan belanghebbende opgelegd en niet te hoog vastgesteld.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5309, 15/5310, 16/2303, 16/2304 en 16/1743
uitspraak van 22 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen in de loonheffing (hierna: LH) en de omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd en beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente afgegeven:
Zaaknr. |
Aanslagnr. |
Dagtekening |
Belastingsoort en tijdvak |
Belasting |
Rente |
15/5309 |
[aanslagnummer] .A01.9500 |
17-11-2014 |
LH 2009 |
€ 130.236 |
|
15/5310 |
[aanslagnummer] .F01.9502 |
27-11-2014 |
OB 2009 |
€ 21.005 |
|
16/2303 |
[aanslagnummer] .F01.2502 |
26-11-2015 |
OB 2012 |
€ 8.827 |
€ 929 |
16/2304 |
[aanslagnummer] .F01.1501 |
26-11-2015 |
OB 2010 t/m 2011 |
€ 25.744 |
€ 3.655 |
16/1743 |
[aanslagnummer] .A01.4500 |
09-11-2015 |
LH 2010 t/m 30-04-2014 |
€ 644.564 |
€ 74.283 |
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2015 de naheffingsaanslag OB over het jaar 2009 verminderd tot € 19.992, en daarbij een kostenvergoeding van € 244 toegekend, en bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 7 juli 2015, 22 maart 2016, 22 maart 2016 en 25 februari 2016 de overige naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke faxberichten van 6 augustus 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 7 en 8 juli 2015 (zaaknummers 15/5309 en 15/5310). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 331.
Bij afzonderlijke elektronische berichten van 11 april 2016 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 22 maart 2016 (zaaknummers 16/2303 en 16/2304). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van tweemaal € 334.
Bij afzonderlijke elektronische berichten van 17 maart 2016 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 25 februari 2016 (zaaknummer 16/1743). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de eerste zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Een eerste onderzoek ter zitting (in de zaken 15/5309, 15/5310, 16/2303 en 16/2304) heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat op 24 oktober 2016 aan partijen is verzonden.
Bij tussenuitspraak van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat in de zaken 15/5309 en 15/5310 het hoorrecht is geschonden. De rechtbank heeft vervolgens de zogenoemde bestuurlijke lus in de zin van artikel 8:51a Awb toegepast. Daarbij is de inspecteur in de gelegenheid gesteld om belanghebbende volgens de regels te horen en de rechtbank uiterlijk 30 november 2016 te berichten of en zo ja in hoeverre het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraken op bezwaar. Verder is iedere beslissing in alle ter zitting behandelde zaken aangehouden.
Het hoorgesprek heeft op 31 oktober 2016 plaatsgevonden. De inspecteur heeft bij brief van 22 november 2016 aan de rechtbank onder meer gemeld dat het hoorgesprek hem geen aanleiding heeft gegeven om de uitspraken op bezwaar te wijzigen.
Partijen hebben vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Een tweede onderzoek ter zitting (in alle in 1.1 genoemde zaken) heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteert een [restaurant] . Naar aanleiding van tips van ex-werknemers van belanghebbende heeft in 2013 en 2014 bij belanghebbende een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Op 15 april 2013 heeft het inleidende gesprek op het adres van belanghebbende plaatsgevonden. Op 24 mei 2014 is een huiszoeking gedaan door de FIOD, waarbij de administratie in beslag is genomen.
Bij brief van 4 november 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat ter behoud van rechten naheffingsaanslagen in de LH en de OB over het jaar 2009 zullen worden opgelegd. Deze aanslagen zijn vervolgens op respectievelijk 17 en 27 november 2014 aan belanghebbende opgelegd.
Op 17 juni 2015 is het proces-verbaal door de FIOD opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal is omstreeks 29 juni 2015 door de gemachtigde van belanghebbende ontvangen. In dit proces-verbaal wordt uitleg gegeven over onder meer het kassasysteem “Matrix Pos” en de administratie van belanghebbende. In het kassasysteem worden alle aangeslagen bestellingen en kassabonnen in het restaurant door de werknemers per tafel, bestelmoment en artikelgroep geregistreerd in kassabonbestanden. Op basis van de kassabonbestanden worden dagoverzichten (zogenoemde Z-afslagen) opgemaakt. De Z-afslagen worden vervolgens in de financiële administratie als omzet geboekt.
De FIOD heeft geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen staan vermeld die niet in de Z-afslagen zijn opgenomen. Bij de doorzoeking is een handgeschreven notitie van de bedrijfsleider aangetroffen, waarin een procedure wordt beschreven hoe digitaal verwerkte omzet in de administratie digitaal kan worden gewist. De FIOD heeft uit dit alles geconcludeerd dat een deel van de omzet werd afgeroomd door middel van de procedure zoals in voornoemde notitie van de bedrijfsleider beschreven. Op 15 april en 28 juni 2013 is de digitale administratie volgens het onderzoek van de FIOD zodanig aangepast, dat eventuele verschillen tussen de kassabonbestanden en de administratie van belanghebbende niet meer konden worden geconstateerd. Tijdens de doorzoeking zijn ook drie kasboekjes gevonden met notities over de perioden 9 februari 2013 tot en met 23 augustus 2013 en 15 februari 2014 tot en met 27 mei 2014. Deze notities konden tot en met 30 april 2014 met de kasadministratie van belanghebbende worden vergeleken. Uit de vergelijking van de kasadministratie met de inhoud van de kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat er ook in die betreffende perioden sprake was van afroming van de omzet.
In het FIOD-rapport zijn ook verklaringen van vier (ex-)werknemers van belanghebbende opgenomen, die inhouden dat een deel van hun loon zwart werd uitbetaald en dat dit bij indiensttreding reeds was overeengekomen. Uit de inhoud van de in 2.4 genoemde kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat minimaal 50% van de afgeroomde omzet is aangewend voor uitbetaling van zwart loon aan de werknemers. De FIOD gaat er in het proces-verbaal van uit dat ook in de jaren 2009 tot en met 2012 50% van de verzwegen omzet is aangewend voor het betalen van zwart loon.
Op 14 september 2015 is een conceptrapport van het boekenonderzoek door de Belastingdienst aan de gemachtigde en de vennoten van belanghebbende verzonden. In het conceptrapport is tevens de oplegging van de (overige) onderhavige naheffingsaanslagen aangekondigd. In de begeleidende brief bij het conceptrapport heeft de inspecteur de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen te reageren op het conceptrapport. Op 14 oktober 2015 is het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan de gemachtigde verzonden. Met dagtekening 9 november 2015 is de naheffingsaanslag LH over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2014 aan belanghebbende opgelegd en met dagtekening 26 november 2015 zijn de naheffingsaanslagen OB over de tijdvakken 2010-2011 en 2012 aan belanghebbende opgelegd.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
-
Is het verdedigingsbeginsel geschonden?
-
Mag de tijdens het boekenonderzoek verkregen informatie worden gebruikt als bewijs?
-
Zijn de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade?
-
Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
De beroepsgronden betreffende artikel 8:42 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (behoudens met betrekking tot vraag 2) zijn ingetrokken.
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 4 en 5 bevestigend en de vragen 2 en 3 ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.