Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:378, BRE - 16 _ 3740
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:378, BRE - 16 _ 3740
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 januari 2017
- Datum publicatie
- 24 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:378
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 3740
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229
Inhoudsindicatie
Art. 229, lid 1, onder b Gemeentewet
Aan belanghebbende is een aanslag leges opgelegd in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning ter zake van de bouw van een vleeskuikenstal. Op grond van de Legesverordening worden inrichtingskosten (bedrijfsinstallaties en -apparatuur) niet tot de bouwkosten gerekend, tenzij deze onlosmakelijk met het bouwwerk zijn verbonden. De kosten voor de water- en voervoorzieningen kunnen niet tot de bouwkosten worden gerekend. Deze voorzieningen zijn namelijk niet onlosmakelijk verbonden met het bouwwerk, nu ze het gebouw niet beter geschikt maken voor gebruik als gebouw en bovendien niet aard- en nagelvast met het gebouw zijn verbonden. Of deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gebouw als vleeskuikenstal, is niet relevant. De kosten van het ventilatiesysteem behoren wel tot de bouwkosten, aangezien de ventilatoren in de muren van het gebouw zijn aangebracht en daardoor onlosmakelijk zijn verbonden met het gebouw en dienstbaar zijn aan het gebouw zelf.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/3740
uitspraak van 25 januari 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 29 april 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende bij aanslag van 31 januari 2016 in rekening gebrachte leges ter zake van de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde 1] , verbonden aan [kantoor] , en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag leges tot € 14.311,98;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 990;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een vleeskuikenstal. De heffingsambtenaar heeft ter zake van deze aanvraag leges in rekening gebracht op grond van de Legesverordening gemeente [X] 2014 (hierna: de Verordening) naar een bouwsom van € 696.473,68.
De aanslag leges is als volgt opgebouwd:
Leges omgevingsaanvraag voor het bouwen |
€ |
13.592,70 |
Leges welstand |
€ |
337,05 |
Leges in verband met strijd bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing |
€ |
6.236,00 |
Totaal |
€ |
20.165,75 |
Belanghebbende heeft kopieën van een aanneemovereenkomst en twee opdrachtbevestigingen overgelegd, waarin kosten staan vermeld die samenhangen met (de bouw van) de vleeskuikenstal. Ter zitting is tussen partijen vastgesteld dat de kosten als volgt aan de verschillende onderdelen van de vleeskuikenstal moeten worden toegerekend:
Gebouw, inclusief elektra en verlichting |
€ |
340.000 |
Water- en voervoorzieningen |
€ |
74.000 |
Ventilatiesysteem |
€ |
57.000 |
Totaal |
€ |
471.000 |
De leges in verband met strijd bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing zijn niet in geschil. De heffingsmaatstaf voor zowel de leges omgevingsaanvraag voor het bouwen als de leges welstand is de bouwsom. Belanghebbende bepleit een bouwsom van primair € 314.240 en subsidiair € 340.000. De heffingsambtenaar bepleit een bouwsom van € 471.000. Ter zitting is komen vast te staan dat de leges welstand gelet op de door partijen bepleite waarden moeten worden verminderd tot € 60,55 nu dit bedrag geldt voor bouwkosten van € 0 tot € 500.000. In geschil is enkel nog de hoogte van de bouwsom ter bepaling van de leges omgevingsaanvraag voor het bouwen.
Op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, waaronder de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78).
In artikel 5, lid 1, van de Verordening is bepaald dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel (hierna: de tarieventabel). In paragraaf 2.2.2 van de tarieventabel is opgenomen dat het berekenen van de leges met betrekking tot (onder meer) de aanvraag van een omgevingsvergunning gebeurt op basis van de bouwkostenlijst [X] (hierna: de bouwkostenlijst), inclusief de daarin opgenomen uitgangspunten. Onder bouwkosten wordt volgens paragraaf 2.2.2 van de tarieventabel verstaan: alle kosten die betrekking hebben op de bouw, behalve, voor zover hier van belang, inrichtingskosten (bedrijfsinstallaties en
-apparatuur), met uitzondering van inrichtingskosten die onlosmakelijk met het bouwwerk zijn verbonden. De leges omgevingsaanvraag voor het bouwen bedragen ingevolge paragraaf 2.2.3.4 van de tarieventabel bij een bouwsom van € 0 tot € 500.000 2,019% over de bouwsom met een minimum van € 194.
In de bouwkostenlijst staan onder meer de volgende uitgangspunten vermeld:
“(…)
- De bouwkostenlijst is maatgevend, ook als bij bezwaar een aannemer/opdrachtgever kan aantonen dat de bouwsom lager is;
- Als een bouwwerk niet voorkomt op de bouwkostenlijst, moet de opgegeven bouwsom worden overgenomen. Indien er gerede twijfel bestaat over de opgegeven bouwsom, moet in het kader van de ontvankelijkheid van de aanvraag een onderbouwing worden gevraagd van de aanvrager. Bij de beoordeling van de onderbouwing worden ook eigen ervaringen en overige beschikbare informatie gebruikt.”
De ROEB-lijst als uitgangspunt?
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de door het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht opgestelde lijst (hierna: de ROEB-lijst) de hoogte van de bouwkosten het meest correct weergeeft. Zeker nu tussen partijen in geschil is welke kosten al dan niet tot de bouwkosten moeten worden gerekend, benadert de ROEB-lijst de werkelijke bouwkosten het best, aldus belanghebbende. Volgens deze lijst moeten de bouwkosten van een vleeskuikenstal worden vastgesteld op € 314.240.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals overwogen in 2.6 heeft de gemeenteraad de vrijheid om zelf invulling te geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen. De gemeenteraad van de gemeente [X] heeft ervoor gekozen om in dit geval de heffingsmaatstaf te bepalen op de in 2.7 en 2.8 weergegeven wijze. De Verordening biedt geen ruimte voor vaststelling van de bouwkosten op basis van de ROEB-lijst, zodat deze lijst naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige situatie niet kan worden toegepast. Het primaire standpunt van belanghebbende wordt daarom verworpen.
De berekening van de bouwkosten
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de water- en voervoorzieningen en het ventilatiesysteem behoren tot de bouwkosten in de zin van paragraaf 2.2.2 van de tarieventabel (zie 2.7), aangezien deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gebouw als vleeskuikenstal en er zonder deze voorzieningen geen vergunning voor het exploiteren van een vleeskuikenstal zou zijn afgegeven. Deze kosten zijn daarom naar zijn mening onlosmakelijk verbonden met het bouwwerk.
Belanghebbende is van mening dat de water- en voervoorzieningen niet onlosmakelijk met het bouwwerk zijn verbonden. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken verklaard dat het hier gaat om 8 waterlijnen en 5 voerlijnen die met kabels aan het plafond zijn bevestigd en welke opgelierd kunnen worden en dat er zich ten behoeve van de water- en voervoorzieningen geen kabels of waterleidingen onder de vloer bevinden. Deze voorzieningen zijn volgens belanghebbende daarom niet onlosmakelijk verbonden met het bouwwerk. Dit geldt volgens hem ook voor het ventilatiesysteem, aangezien er geen standaard-ventilatiesysteem wordt toegepast, maar het soort ventilatiesysteem dat inherent is aan het gebruik van het gebouw als vleeskuikenstal. Bovendien zijn volgens belanghebbende de kosten van het ventilatiesysteem van een in 2010 gebouwde [loods] niet tot de bouwkosten ter zake van de daarop betrekking hebbende aanslag leges gerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitleg die de heffingsambtenaar geeft aan het begrip ‘onlosmakelijk verbonden’ niet juist zijn. Die uitleg leidt er immers toe dat de kosten van bedrijfsinstallaties en -apparatuur steeds tot de bouwkosten zouden horen omdat zij altijd nodig zullen zijn voor het functioneren van het gebouw overeenkomstig de functie of bestemming van het gebouw. Uit de tekst van de Verordening blijkt echter dat voor de kosten van bedrijfsinstallaties en -apparatuur in beginsel een uitzondering is gemaakt (zie 2.7). Die uitzondering is een dode letter indien de heffingsambtenaar in zijn uitleg zou worden gevolgd. Bij bedrijfsinstallaties en -apparatuur die onlosmakelijk zijn verbonden met het bouwwerk gaat het naar het oordeel van de rechtbank om bedrijfsinstallaties en
-apparatuur die het bouwwerk beter geschikt maken voor gebruik als bouwwerk. De functie of bestemming van het bouwwerk is daarbij niet relevant indien het bouwwerk een gebouw is.
De water- en voervoorzieningen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onlosmakelijk verbonden met het bouwwerk, nu de heffingsambtenaar niet geslaagd is aannemelijk te maken dat deze voorzieningen het gebouw beter geschikt maken voor gebruik als gebouw. Dit geldt te meer, nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat deze voorzieningen aard- en nagelvast met het gebouw zijn verbonden. De kosten voor de water- en voervoorzieningen kunnen daarom niet tot de bouwkosten worden gerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het ventilatiesysteem wel tot de bouwkosten behoren, aangezien de ventilatoren in de muren van het gebouw zijn aangebracht. Ze zijn daardoor onlosmakelijk verbonden met het gebouw en dienstbaar aan het gebouw zelf. Er is geen reden om vanwege de bijzonderheden van het ventilatiesysteem slechts een deel van de kosten ervan in aanmerking te nemen nu niet geoordeeld kan worden dat het ventilatiesysteem slechts voor dat deel het gebouw beter geschikt maakt voor gebruik als gebouw. Voor zover belanghebbende met de verwijzing naar de berekening van de bouwkosten met betrekking tot de bouw van een [loods] in 2010 een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, oordeelt de rechtbank als volgt. Over het moment van de aan die bouw voorafgaande vergunningsaanvraag is niets aangevoerd. In de omschrijving van de bouwkosten in de via internet door de rechtbank geraadpleegde Legesverordening [X] 2009 was de uitzondering ‘inrichtingskosten die onlosmakelijk met het bouwwerk zijn verbonden’ nog niet opgenomen. Niet vastgesteld kan worden dat de tijdens de aanvraag van de bouwvergunning voor de [loods] geldende Legesverordening gelijkluidend was aan onderhavige Verordening. Daardoor kan niet worden geoordeeld dat de legesheffing ter zake van de [loods] in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen wekken met betrekking tot de onderhavige legesheffing.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor dat geval de bouwsom moet worden verminderd tot een bedrag van € 397.000, bestaande uit een bedrag van € 340.000 voor het gebouw inclusief elektra en verlichting en een bedrag van € 57.000 voor het ventilatiesysteem. Dit resulteert in een bedrag aan leges omgevingsaanvraag voor het bouwen van € 8.015,43, namelijk 2,019% van € 397.000. Gelet op het voorgaande moet de aanslag als volgt worden verminderd:
Leges omgevingsaanvraag voor het bouwen |
€ |
8.015,43 |
Leges welstand |
€ |
60,55 |
Leges in verband met strijd bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing |
€ |
6.236,00 |
Totaal |
€ |
14.311,98 |
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat deze kosten moeten worden vastgesteld op € 990.
Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.