Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3955, AWB - 16 _ 1403
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3955, AWB - 16 _ 1403
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juni 2017
- Datum publicatie
- 14 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3955
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1403
Inhoudsindicatie
BRE 16/1403
Belanghebbende, een in Nederland gevestigde reisorganisatie, verzorgt onder meer buitenlandse campingvakanties ten behoeve van particulieren en Nederlandse reisbureaus. Naar het oordeel van de rechtbank is zij – gelet op punt 11 van het reisbureaubesluit (Besluit van 22 maart 1971, nr. B71/2260) – voor deze dienstverlening niet aan de Nederlandse btw-heffing onderworpen. De vraag of de plaats van de dienstverlening in Nederland is gelegen behoeft daarom geen beantwoording meer. Beroep gegrond. Geen aanleiding voor een integrale proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/1403
uitspraak van 15 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2009 een naheffingsaanslag
omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.9506) opgelegd. Bij de naheffingsaanslag is heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2016 heeft de inspecteur de
naheffingsaanslag en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 maart 2016, ontvangen bij de
rechtbank op 3 maart 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. Het beroep is bij brief van 5 april 2016 gemotiveerd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn
gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn
in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017 te Breda. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.
De voorzitter heeft het onderzoek gesloten en heeft een schriftelijke uitspraak
binnen zes weken aangekondigd. Bij brief van 1 mei 2017 is de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een in Nederland gevestigde reisorganisatie. Zij verzorgt, onder meer, campingvakanties op buitenlandse campings (hierna: buitenlandse campingvakanties). Daarbij worden zowel enkel standplaatsen als standplaatsen met een tent of stacaravan aangeboden. Zij verzorgt deze buitenlandse campingvakanties – voor zover hier van belang – ten behoeve van particulieren en andere Nederlandse reisbureaus. Zij maakt daarbij zowel gebruik van eigen als van ingehuurde tenten en stacaravans. Belanghebbende beschikt zelf niet over staanplaatsen. Deze huurt zij in alle gevallen van de campingeigenaren. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
Op [datum] 2013 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2013 en de implementatie van de op 1 april 2012 in de Wet OB ingevoerde reisbureauregeling. Later heeft de inspecteur – naar aanleiding van de bevindingen tot dan toe – de reikwijdte van het boekenonderzoek uitgebreid met de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 alleen voor zover het gaat om:
o het verhuren van “eigen” tenten en stacaravans;
o het afsluiten van reis- en/of annuleringsverzekeringen.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur ter behoud van rechten met dagtekening 15 december 2014 de onderhavige naheffingsaanslag over 2009 aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft daarbij een bedrag van € 2.050.166 aan omzetbelasting nageheven, zijnde een naheffing naar het verlaagde btw-tarief over de omzet zoals door belanghebbende verantwoord in rubriek 1e van de op dat jaar betrekking hebbende aangiften omzetbelasting (te weten 6% van € 34.169.434).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de totale na te heffen omzetbelasting becijferd op een bedrag van € 2.397.917. Nu bij de naheffingsaanslag een lager bedrag is vastgesteld, heeft hij deze bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
3 Geschil
Partijen hebben ter zitting verklaard dat het geschil in eerste feitelijke aanleg moet worden beperkt tot het antwoord op de vraag of het verzorgen van buitenlandse campingvakanties ten behoeve van particulieren en Nederlandse reisbureaus aan Nederlandse btw-heffing is onderworpen. Meer specifiek is in geschil of de plaats van deze dienst in Nederland is gelegen en als dat het geval is of Nederlandse btw-heffing achterwege moet blijven op grond van het Besluit van 22 maart 1971 nr. B71/2260, zoals laatstelijk gewijzigd bij de Besluiten van 12 januari 1976, nr. 27-507475 en van 17 mei 1978, nr. 278-8415 (hierna: het reisbureaubesluit). Volgens belanghebbende is de dienst niet aan Nederlandse btw-heffing onderworpen. De inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 33.570. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.