Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4090, BRE - 15 _ 3167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4090, BRE - 15 _ 3167

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
13 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:4090
Zaaknummer
BRE - 15 _ 3167

Inhoudsindicatie

Verzoek om vergoeding werkelijke proceskosten

De inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017 inzake de onbeperkte navorderingstermijn erfbelasting de navorderingsaanslag successierecht verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om de inspecteur te veroordelen in de (integrale) proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende af en stelt de door de inspecteur te vergoeden proceskosten vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/3167

uitspraak van 2 juni 2017

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag successierecht met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, en daarbij bij beschikking een boete vastgesteld.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 2 april 2015 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd. Tevens is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 244.

1.3.

De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] (hierna de gemachtigde), heeft daartegen per fax op 12 mei 2015, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 19 november 2015 nadere stukken toegestuurd.

1.5.

De gemachtigde heeft bij brief van 9 mei 2017 het beroep ingetrokken en gelijktijdig de rechtbank verzocht om op grond van artikel 8:75a van de Awb bij afzonderlijke uitspraak de inspecteur te veroordelen in de (integrale) proceskosten.

1.6.

De inspecteur heeft bij brief van 15 mei 2017 op het in 1.5 vermelde verzoek van de gemachtigde gereageerd. Voormelde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

2 Motivering

2.1.

Gelet op het bepaalde in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, acht de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling – in de bewoordingen van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb – kennelijk gegrond. Er bestaat aanleiding het verzoek om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten toe te wijzen om de navolgende redenen.

2.2.

De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de inspecteur geheel aan belanghebbende tegemoet is gekomen door de navorderingsaanslag en boetebeschikking tot nihil te verminderen. Daarnaast heeft de gemachtigde tegelijk met de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding verzocht.

2.3.

De gemachtigde verzoekt de rechtbank in haar in 1.5 genoemde brief de inspecteur te veroordelen tot een integrale proceskostenvergoeding.

2.4.

De inspecteur heeft in reactie daarop gesteld dat de Belastingdienst de kosten moet vergoeden die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het beroepschrift en dat die kosten forfaitair moeten worden bepaald op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), zijnde € 496. Tevens heeft de inspecteur reden gezien om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

2.5.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.5.1.

Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van het Besluit (artikel 2, derde lid, van het Besluit) is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Deze regel sluit niet uit dat ook in andere gevallen – bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld – aanleiding kan bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit (zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

2.5.2.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende heeft gesteld, valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat de inspecteur zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld of tegen beter weten in heeft geprocedeerd, dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is dan ook niet gebleken.

2.5.3.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de proceskosten dan ook vaststellen op grond van het Besluit. Nu voor de bezwaarfase reeds een kostenvergoeding is toegekend (zie 1.2), wordt hier alleen een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend. Volgens het Besluit (tekst 2017) bedraagt de voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Nu de inspecteur een vergoeding heeft bepleit van € 496 zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

2.6.

De inspecteur heeft in de in 1.6 vermelde brief gemeld dat zij ook reden voor een veroordeling van de Belastingdienst in het griffierecht ziet. Op grond van het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient echter de inspecteur bij intrekking van het beroep op grond van het feit dat geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, op eigen initiatief – dus zonder beslissing daarover van de rechtbank – aan belanghebbende het betaalde griffierecht, ter hoogte van € 45, te vergoeden, zodat een veroordeling dienaangaande niet nodig is en daarom achterwege blijft.

3 Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 496.

Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2017 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8:55, derde lid, van de Awb).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.