Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4217, AWB - 16 _ 6513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4217, AWB - 16 _ 6513

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 juni 2017
Datum publicatie
25 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:4217
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6513
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 28b

Inhoudsindicatie

Art. 28b, van de Wet OB; margeregeling.

Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak goederen gekocht van Belgische ondernemers. Volgens de rechtbank staat vast dat die goederen intracommunautair zijn geleverd en dat de goederen niet zijn geleverd door een persoon die geen recht op aftrek van voorbelasting had. Toepassing van de margeregeling is daarom terecht geweigerd. Belanghebbende heeft niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. Geen schending van het gelijkheidsbeginsel of het unierechtelijk verdedigingsbeginsel. Het beroep is gegrond omdat de boete vervalt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/6513

uitspraak van 30 juni 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende VOF] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.4501).

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 augustus 2016 de naheffingsaanslag, de daarbij behorende boetebeschikking en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 26 augustus 2016, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft bij brief van 27 februari 2017, ontvangen bij de rechtbank op 2 maart 2017, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017 te Breda. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende hield zich in het onderhavige tijdvak bezig met de handel in computers, randapparatuur en software. Zij dreef haar onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma en heeft haar ondernemersactiviteiten op [datum 1] 2015 gestaakt.

2.2.

Belanghebbende hield een (dagelijkse) administratie bij die zij maandelijks aanleverde bij haar adviseur. Deze adviseur boekte de gegevens vervolgens in de financiële administratie en diende aan de hand daarvan de kwartaalaangiften omzetbelasting in.

2.3.

In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende goederen gekocht van de Belgische ondernemers [A NV] (hierna: [A NV] ) en [B NV] (hierna: [B NV] ). Op een door de inspecteur overgelegde factuur van [A NV] is in dit verband naast het btw-identificatienummer van belanghebbende, onder meer, het volgende vermeld: ‘VAT 0% art 39 Bis’ en ‘Toestellen zijn geactiveerd en gebruikt’. Op een door de inspecteur overgelegde factuur van [B NV] is in dit verband naast het btw-identificatienummer van belanghebbende, onder meer, het volgende vermeld: VAT 21% 0,00’, ‘Vrijstelling van BTW art. 39, § 1,1, 1°van het WBTW / Artikel 146, lid 1, onder a) –Richtlijn 2006/112 The goods are not installed’.

2.4.1.

Volgens de internationale gegevensuitwisseling met België heeft [B NV] voornoemde transacties in haar aangifte omzetbelasting en haar opgave intracommunautaire prestaties als intracommunautaire leveringen aangegeven. De Belgische autoriteiten hebben hierover het volgende verklaard:

‘Deze werd bij [B NV] wel degelijk aangegeven in rooster 46, vrijgestelde intracommunautaire leveringen verrich[t] in België en er werd een intracommunautaire listing ingediend voor een bedrag van (…) i.v.m. [belanghebbende VOF] ’.

Voorts hebben de Belgische autoriteiten naar aanleiding van een tweede verzoek om informatie het volgende verklaard:

‘3. (…) [B NV] heeft deze goederen intracommunautair verworden en de verschuldigde Belgische btw voldaan en tevens recht op aftrek uitgeoefend. (…)

Vervolgens factureerde [B NV] de goederen aan [belanghebbende VOF] voor een totaal bedrag van (…). Deze facturatie gebeurde als een intracommunautaire levering.’

(…)

8. Hoe verklaart [B NV] de toevoeging “waaronder ook margegoederen”? In de eerste verklaring ontbrak die toevoeging.

Op de facturen vroeg [belanghebbende VOF] altijd om de toevoeging van dat de goederen geactiveerd en gebruikt zijn. Daarom is dit opgenomen op de factuur.

Beide verklaringen zijn opgemaakt op vraag van [belanghebbende VOF] , [naam persoon] wist niet de reden voor de noodzaak van deze verklaringen en heeft om zijn klant tegemoet te komen om deze verklaring te geven. Tevens bevatte hij op het moment van de verklaringen niet de implicatie van het btw-begrip margegoederen.

(…)

De goederen vallen niet onder het btw-begrip margegoederen. Tijdens de bespreking dd [datum 4] /2016 werd het btw-begrip margegoederen uitgelegd en bevestigde de zaakvoerder [naam persoon] dat hij dit btw-begrip niet eerder kende. Hij heeft in de 2e verklaring de toevoeging margegoederen gedaan omdat [belanghebbende VOF] hierop aandrong om dit letterlijk[e] op te nemen. Echter [naam persoon] was op dat moment zich niet van bewust van het btw-begrip margegoederen. [naam persoon] blijft herhalen dat de goederen intracommunautair zijn verworven door [B NV] en intracommunautair zijn geleverd aan [belanghebbende VOF] ’

(…)

[B NV] NV heeft de in het geding zijnde leveringen aangemerkt als intracommunautaire leveringen.

11. Is dit volgens de Belgische fiscus terecht?

Mijns inziens correct toepassing van intracommunautaire leveringen.’

In het controlerapport is hierover voorts het volgende vermeld:

‘De accountant van [B NV] , de heer [naam accountant] , heeft op [datum 2] 2015 telefonisch aan mij, de [naam medewerker belastingdienst] van de Belastingdienst Middelburg, verklaard dat de goederen terecht als intracommunautaire levering zijn aangemerkt door [B NV] . Hij is niet voornemens om een verklaring af te geven die dit tegen spreekt’.

2.4.2.

Volgens de internationale gegevensuitwisseling met België heeft [A NV] voornoemde transacties eveneens als intracommunautaire leveringen behandeld. De Belgische autoriteiten hebben hierover het volgende verklaard:

‘De [A NV] deelde ons het volgende mee:

(…)

Uiteraard komt het in de praktijk voor dat goederen of verpakkingen zijn beschadigd waardoor onze klanten deze niet meer wensen aan te kopen. Klant [belanghebbende VOF] was echter wel b[e]reid dergelijke goederen aan te kopen, al dan niet door het verkrijgen van een commerciële korting. Alle goederen werden echter steeds met toepassing van de BTW-reglementering verkocht en gefaktureerd. Aangezien het steeds intra-communautaire leveringen betrof werd gefaktureerd met expliciete vermelding van artikel 39 bis WBTW” [A NV] heeft gefaktureerd met vrijstelling op grond van intracommunautaire levering. [A NV] heeft enkel nieuwe goederen (in casu zijn deze nieuwe goederen of de verpakking ervan beschadigd)’.

Voorts hebben de Belgische autoriteiten hierover naar aanleiding van een tweede verzoek om informatie het volgende verklaard:

‘ [A NV] heeft alle verplichtingen nagekomen inzake de aangifte van vrijgestelde intracommunautaire leveringen. Getuige daarvan de verkoopfacturen, afgetekende CMR’s door [belanghebbende VOF] en het sales contract waarop duidelijk de vermelding ‘btw verlegd – vrij van btw, intracommunautaire levering art. 39bis Wbtw’ aangebracht werd. Door deze vermelding h[g]eeft [A NV] duidelijk aan dat de goederen geleverd worden onder het stelsel van de vrijgestelde intracommunautaire levering en niet onder de margeregeling.

(…)

Bovendien kon [A NV] , volgens de Belgische btw-wetgeving, de goederen niet onder de margeregeling verkopen aan [belanghebbende VOF] VOF. [A NV] heeft bijgevolg correct de regels inzake de vrijgestelde intracommunautaire levering toegepast.’

2.5.

Belanghebbende heeft de hiervoor in 2.3 en 2.4 bedoelde aankopen in haar administratie als intracommunautaire verwervingen (grootboekrekening 2773) verwerkt en de daarbij geboekte btw tot hetzelfde bedrag gesaldeerd met de post ‘BTW voordruk’ (grootboekrekening 2710). Voorts heeft belanghebbende deze goederen aan haar afnemers geleverd met toepassing van de margeregeling.

2.6.

Op 2 april 2015 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgemaakt.

2.7.

De inspecteur heeft zich naar aanleiding van de bevindingen van het in 2.6 bedoelde onderzoek op het standpunt gesteld, dat belanghebbende ten onrechte de margeregeling heeft toegepast en dat zij mitsdien te weinig omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Op die grond heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een margeomzet van € 897.697. De correctie bedroeg € 136.193 zijnde € 897.697 x 21/121 minus het op aangifte voldane bedrag van € 19.605.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag ter zake van de toepassing van de margeregeling terecht aan belanghebbende is opgelegd. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de verzuimboete komt te vervallen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Ter zitting heeft de inspecteur geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep voor zover het ziet op de boete, vernietiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete, vernietiging van de boete en ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.


4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing