Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4658, AWB - 16 _ 8143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4658, AWB - 16 _ 8143

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juli 2017
Datum publicatie
14 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:4658
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8143
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting en formeel / verlengde navorderingstermijn artikel 16, vierde lid van de AWR / is inkomen (box 1 en box 2) in het buitenland opgekomen? / verhouding omkering van de bewijslast en bewijslast met betrekking tot artikel 16, vierde lid van de AWR

In het kader van de inkeerregeling heeft belanghebbende (een autohandelaar met zwarte omzet) melding gemaakt van contante stortingen op bankrekeningen in Luxemburg. Niet in geschil is dat in elk van de betrokken jaren sprake is van omkering van de bewijslast. De inspecteur heeft, naast de box 3-correcties, ook de gestorte bedragen in het jaar van storting nagevorderd als inkomen in box 2 respectievelijk box 1. De vraag is of de verlengde navorderingstermijn ook van toepassing is met betrekking tot dat inkomen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat sprake is van in buitenland opgekomen inkomen, en acht de inspecteur daarin geslaagd. Voor het eerste jaar is dat het geval, omdat de winstuitdeling pas plaatsvond met de onttrekking van de geldmiddelen aan de zwarte kas voor storting op de Luxemburgse rekening. Gelet op de omstandigheden is daarmee sprake van in het buitenland opgekomen inkomen. Voor twee andere jaren heeft belanghebbende erkend dat een deel van de zwarte omzet in het buitenland is behaald en ook voor het vierde jaar acht de rechtbank dit aannemelijk. Wat betreft de hoogte van de correcties heeft niet de inspecteur de bewijslast maar geldt de omkering van de bewijslast. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet willekeurig om ervan uit te gaan dat voor het volledige bedrag van de winstcorrectie sprake is van inkomen dat in het buitenland opgekomen is. Belanghebbende slaagt niet in de verzwaarde bewijslast. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 16/8143 tot en met 16/8146

uitspraak van 27 juli 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht:

-

over het jaar 2003, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.956, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 90.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.178 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.37) en heffingsrente van € 16.146;

-

over het jaar 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.510 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.581 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.57) en heffingsrente van € 7.077;

-

over het jaar 2006, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.050 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 73.082 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.67) en heffingsrente van € 22.871;

-

over het jaar 2008, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.893 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.391 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.87) en heffingsrente van € 6.052.

1.2.

De inspecteur heeft bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar van 20 september 2016 de navorderingsaanslagen en – naar de rechtbank begrijpt – de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. De inspecteur heeft daarbij het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 oktober 2016, ontvangen bij de rechtbank per fax van dezelfde datum, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017 te Breda. Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was in het jaar 2003 enig aandeelhouder van [A BV] Deze vennootschap dreef een onderneming die een garage en autohandel exploiteerde (hierna: de onderneming). In de jaren 2005, 2006 en 2008 werd deze onderneming door belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak gedreven.

2.2.

In het kader van de inkeerregeling is namens belanghebbende, bij brief van 23 juni 2014, melding gemaakt van door belanghebbende aangehouden tegoeden bij een aantal banken in Luxemburg. Uit later namens belanghebbende aan de inspecteur verstrekte informatie volgt dat belanghebbende in de genoemde jaren de navolgende totaalbedragen aan contante stortingen op de Luxemburgse bankrekeningen heeft gedaan:

2003:

€ 90.000

2005:

€ 11.500

2006:

€ 100.000

2008:

€ 55.000

2.3.

Op 2 februari 2016 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en de inspecteur. Daarin staat onder meer het volgende:

”(…)

Belanghebbende(n), [belanghebbende], (…)

Hierna te noemen: Partij A

en

de Belastingdienst, (…)

Hierna te noemen: Partij B

Partijen A en B hierna gezamenlijk te noemen: Partijen

Partijen verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in art. 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW).

(…)

Partij B heeft op 23 juni 2014 een schriftelijke verklaring van Partij A ontvangen, waarin Partij A verklaart gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven (buitenlandse) inkomens- en/of vermogensbestanddelen.

(…)

Over de herkomst van de vermogensbestanddelen is verklaard: Het vermogen is afkomstig van opbrengsten uit de autohandel.

(…)

In de jaren 2003 (€ 90.000), 2004 (€ 400), 2005 (€ 11.500), 2006 ([€] 100.000), 2008 (€ 55.000) (…) heeft [belanghebbende] contante bedragen gestort op zijn buitenlandse bankrekeningen. Deze contante bedragen zijn afkomstig uit de onderneming van [belanghebbende] “[A BV]”. De vanaf 2004 aan de onderneming onttrokken bedragen moeten als inkomsten in box 1 worden gecorrigeerd. (…) Tot en met 2003 werd de onderneming in [A BV] uitgeoefend. Dit betekent dat het in 2003 gestort bedrag ad. € 90.000 in principe als winst in de vennootschapsbelasting zal worden nagevorderd. Gezien de stand van de te verrekenen verliezen zal deze navordering echter niet worden opgelegd. Wel zal het onttrokken bedrag als uitdeling in de inkomstenbelasting in box 2 bij [belanghebbende] worden belast.

Tussen partijen is niet in geschil:

- de hoogte van de onttrokken bedragen in de jaren 2003, 2005, 2006 en 2008 (…),

- de herkomst van deze stortingen,

(…)

Omdat partij A zich het recht voorbehoudt om uitsluitend bezwaar en beroep in te stellen tegen de verlengde navorderingstermijn voor de stortingen in de jaren 2003, 2005, 2006 en 2008 zullen de navorderingsaanslagen voor betreffende jaren afzonderlijk worden opgelegd.

(…)”

2.4.

De in 2.3 bedoelde bedragen afkomstig uit de autohandel, zijn buiten zijn administratie gehouden en niet in Nederland aangegeven voor de belastingheffing. De bedragen zijn afkomstig uit contant ontvangen omzetbedragen, die in een afzonderlijke kas werden bewaard (hierna: de zwarte kas).

2.5.

Bij brief van 29 november 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat uit naspeuringen in de administratie volgt dat in alle onderhavige jaren, met uitzondering van 2008, omzet in het buitenland is behaald. Op grond van de jaarstukken over de betreffende jaren zijn de navolgende bedragen aan omzet behaald:

2003

2005

2006

2008

Gefactureerde verkopen binnenland

3.381.458

560.722

1.154.351

244.988

Gefactureerde verkopen buitenland

44.043

32.000

15.000

0

Mutatie te factureren verkopen

69.530

0

0

0

Netto omzet

3.495.031

592.722

1.169.351

244.988

Ook in de jaren 2002 en 2007 is blijkens de stukken van belanghebbende omzet in het buitenland behaald.

2.6.

De bestreden navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op (i) correcties van het inkomen uit sparen en beleggen in verband met de in 2.2 vermelde tegoeden (hierna: de box 3-correcties), en (ii) de in 2.3 vermelde correcties in verband met winst(onttrekkingen) die buiten de boeken zijn gehouden (hierna: de winstcorrecties).

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente tot de juiste bedragen zijn opgelegd/afgegeven. Meer in het bijzonder of de inspecteur belasting over inkomen uit werk en woning (ten aanzien van de jaren 2005, 2006 en 2008) en inkomen uit aanmerkelijk belang (ten aanzien van het jaar 2003) mocht navorderen. De box 3-correcties zijn niet in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot verminderingen van de heffingsrentebeschikkingen en de navorderingsaanslagen. De navorderingsaanslagen moeten volgens belanghebbende in die zin worden verminderd dat de in 2.2 genoemde bedragen slechts in aanmerking worden genomen naar rato van de verhouding tussen de buitenlandse en totale omzet zoals die is vermeld in 2.5.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing