Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4881, BRE - 15 _ 4727
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4881, BRE - 15 _ 4727
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2017
- Datum publicatie
- 31 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:4881
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:497, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 4727
Inhoudsindicatie
Naheffing loonheffing 2009.
Belanghebbende is actief op het terrein van het werven, detacheren en begeleiden van arbeidskrachten, die in Bulgarije worden geworven en kwamen te werken bij opdrachtgevers in Nederland en België. Tot 2009 werden de arbeidskrachten daarbij in dienst genomen door de opdrachtgevers. Vanaf 2009 werd voor sommige arbeidskrachten met de constructie gewerkt dat de werkzaamheden werden uitgevoerd via opdrachten van aanneming van werk tussen de Nederlandse en Belgische opdrachtgevers en twee daartoe opgerichte Bulgaarse vennootschappen en waarbij de Bulgaarse arbeidskrachten formeel een dienstbetrekking aangingen met de Bulgaarse vennootschappen. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende, de Bulgaarse arbeidskrachten bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam waren, nu de Bulgaarse vennootschappen slechts tussengeschoven vehikels zijn waaraan geen reële betekenis toekomt. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De vergrijpboete wordt verminderd. Niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende opzet had op het ontgaan van belastingheffing; uit verklaringen volgt eerder dat belanghebbende voor de constructie met Bulgaarse vennootschappen heeft gekozen om problemen met tewerkstellingsvergunningen te omzeilen. Wel is sprake van grove schuld. Een boete van 25% is passend en geboden.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4727
uitspraak van 3 augustus 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met
31 december 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen ( [aanslagnummer] .A01.950.0) opgelegd naar een bedrag van € 135.061, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 67.531. Tevens is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 19.150.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juni 2015 de naheffingsaanslag en de boete- en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juli 2015, ontvangen bij de rechtbank op 14 juli 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De inspecteur heeft een verweerschrift (en een aanvulling daarop) ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te [plaats 1] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] . De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 2 mei 2017 en 30 juni 2017 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn telkens met zes weken verlengd.
2 Feiten
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is belanghebbende op 1 januari 2009 opgericht. Als bedrijfsactiviteit is opgenomen: bemiddeling in personeel. Vennoten van belanghebbende waren [A] (hierna ook wel: [A] ) en [B] . Op 19 december 2012 is in het handelsregister geregistreerd dat de activiteiten van de onderneming met ingang van 5 december 2012 zijn gestaakt. Vóór 1 januari 2009 werd de onderneming enkel door [A] gedreven als eenmanszaak onder de naam ‘ [eenmanszaak] ’.
Met de oprichting van de VOF veranderde de feitelijke activiteiten niet. De feitelijke activiteiten van zowel de eenmanszaak als de VOF bestonden uit het werven, detacheren en begeleiden van arbeidskrachten. De arbeidskrachten werden in Bulgarije geworven en kwamen te werken bij opdrachtgevers in Nederland en België.
Tot 2009 kwamen de arbeidskrachten in loondienst bij de desbetreffende opdrachtgever. Dat is in 2009 voor een deel van de arbeidskrachten ook nog het geval geweest. Omdat het vanaf 2009 lastiger werd om tewerkstellingsvergunningen voor de Bulgaarse arbeidskrachten te verkrijgen, is voor andere arbeidskrachten in 2009 met de constructie gewerkt dat deze werkzaamheden hebben uitgevoerd via opdrachten van aanneming van werk tussen de Nederlandse en Belgische opdrachtgevers en twee daartoe opgerichte Bulgaarse vennootschappen (hierna: de constructie). Daartoe werden door de opdrachtgevers overeenkomsten van aanneming van werk afgesloten met de Bulgaarse vennootschappen [Eood 1] en [Eood 2] (hierna: de Bulgaarse vennootschappen). De werkzaamheden werden uitgevoerd door arbeidskrachten die in dienstbetrekking waren bij de Bulgaarse vennootschappen. Het geschil ziet op de arbeidskrachten die via deze constructie werkten.
Op 3 januari 2012 is door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onder de projectnaam [Z] een strafrechtelijk onderzoek gestart naar belanghebbende, de Bulgaarse vennootschappen, [C] , [A] , [B] , [D] en [E] . In het proces-verbaal van het zaaksdossier I inzake het strafrechtelijk onderzoek, gesloten en ondertekend op 11 maart 2014, is onder meer het volgende opgenomen:
“6.2 [Eood 1]
Op basis van een rechtshulpverzoek werd via de Bulgaarse autoriteiten een afschrift van het
Bulgaarse bedrijfsdossier van [Eood 1] ontvangen. Hierin staat vermeld dat [Eood 1] bekend is onder registratienummer [###] en als bedrijfsactiviteit het repareren van alle soorten pallets, het plukken en sorteren van diverse soorten agrarisch gewas, evenals een groot aantal andere activiteiten. De onderneming is sinds 21 augustus 2012 gevestigd in [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , zijndetevens het woonadres van bestuurder en eigenaar, sinds 25 maart 2008, verdachte [E] .
Historie
Op 3 mei 201 1 werd geregistreerd dat het vestigingsadres van de onderneming [adresgegevens 1]
, was. Op 25 maart 2008 werd geregistreerd dat het vestigingsadres [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , was. Tevens werd de bedrijfsactiviteit gewijzigd door het vervallen van reparatie van alle soorten pallets, plukken en sorteren van
diverse soorten agrarisch gewas. Op 21 augustus 2008 werden de vervallen activiteiten weer geregistreerd bij de bedrijfsactiviteit. (…).
Naar aanleiding van rechtshulpverzoek RHV-04 is door de plaatselijke politie [district 2] een nader onderzoek ingesteld naar het adres [adres 1] te [Y 1] . Door de politie is vastgesteld dat het pand [adres 1] te [Y 1] een onbewoond pand betrof. Verdachte [E] was volgens het politioneel onderzoek woonachtig op het adres [adres 2] te [Y 1] , tevens verblijfsadres van verdachte [A] . Op dit adres werd geen kantoor aangetroffen van waaruit de onderneming [Eood 1] kon worden aangestuurd. In het onderzoeksrapport wordt niet vermeld vanaf welke datum het pand leeg stond.
[Eood 2]
Op basis van een rechtshulpverzoek werd via de Bulgaarse autoriteiten een afschrift van het
Bulgaarse bedrjfsdossier van [Eood 2] ontvangen. Hierin staat vermeld dat [Eood 2]
bekend is onder registratienummer [####] en als bedrijfsactiviteit het repareren van alle soorten pallets had. De onderneming is sedert 3 november 2011 formeel gevestigd in het [adresgegevens 2] , terwijl als feitelijk adres voor btw-registratie [feitelijk adres] staat vermeld, zijnde tevens het woonadres van de geregistreerde eigenaar (sinds 6 november 2008) en bestuurder (sinds 25 mei 2009) verdachte [D] .
Historie
Op 06-11-2008 stond het bedrijf geregistreerd op het adres [het district] , gemeente
[Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , zijnde het woonadres van verdachte [E]
, op dat moment tevens geregistreerd als bestuurder. Verdachte [D] stond geregistreerd als eigenaar van de onderneming. Op 25 september 2009 werd geregistreerd dat verdachte [D] zowel bestuurder als enig eigenaar was van de onderneming. Op 7 oktober 2009 werd geregistreerd dat het vestigingsadres van de onderneming [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 2] [feitelijk adres] was.
Naar aanleiding van rechtshulpverzoek RHV-04 is door de plaatselijke politie [district 2] een nader onderzoek ingesteld naar het adres [adres 3] te [plaats 2] .
Bij dit onderzoek is vastgesteld dat verdachte [D] op het adres [adres 3] te [plaats 2] woonachtig is met zijn naaste familieleden. Daarnaast werd vastgesteld dat deze woning niet over een kantoor beschikte van waaruit het bedrijf [Eood 2] kon worden aangestuurd. Door de politie [district 2] is een rapport opgemaakt betreffende het uitgevoerde onderzoek naar het voornoemde adres.”
(…)
“Op dinsdag 5 maart 2013 werd de getuige [getuige] (juridisch adviseur adviseur arbeidszaken) gehoord en hij verklaarde met betrekking tot de aanneemovereenkomsten:
…” [A] had een voorbeeld overeenkomst van aanneming. Hij wilde het namelijk mogelijk maken dat Bulgaarse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt konden werken zonder dat voor deze werknemers een Tewerkstellingsvergunning (TWV) nodig was. [A] wilde een Bulgaarse onderneming inschakelen de haar werknemers tijdelijk in Nederland arbeid liet verrichten. Het betrof de onderneming [Eood 2] . Ik begreep dat [Eood 2] eigendom was van een familielid van [A] . Uit de vraagstelling van [A] begreep ik dat hij op de een of andere manier maximale invloed wilde uitoefenen op de gang van zaken binnen de onderneming [Eood 2] . Hij vroeg namelijk of het mogelijk was om grootaandeelhouder of eigenaar van [Eood 2] te worden, zonder dat dit tot juridische problemen zou leiden voor het al dan niet noodzakelijk zijn van een TWV voor de werknemers van [Eood 2] .
(…)
De heer [A] heeft een volmacht verkregen van [Eood 2] en mag namens [Eood 2] alle handelingen verrichten. (…) Feitelijk is [A] [Eood 2] . (…) Dat bleek mij destijds uit de volmacht die [A] verklaarde te hebben van [Eood 2] . Die volmacht was zo omvangrijk dat ik tot de genoemde constatering kwam”
(…)
Resume feitelijk leidinggeven
Uit het in dit hoofdstuk en hoofdstuk 7 gerelateerde komt het volgende naar voren:
Verdachte [A]
Hij vennoot is binnen de onderneming [belanghebbende] BV. Verder blijkt uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken dat hij opdrachten verstrekt naar zijn beide zonen, de verdachten [B] en [C] , om bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Deze opdrachten betreffen onder andere het opmaken van contracten, facturen, het verstrekken van geld aan de Bulgaarse werknemers, het huisvesten van Bulgaarse werknemers en het regelen van vervoersproblemen. Ook verstrekt hij opdrachten aan de formele juridische bestuurder / eigenaar van [Eood 2] , verdachte [D] .
Daarnaast zorgt hij voor: de werving, het vervoer van en naar Bulgarije, het huisvesten, het regelen van de arbeid, het vervoer van woning naar werkplek, het begeleiden van werknemers naar werkplek, toezicht op de werkzaamheden werknemers, het aanspreken van werknemers, het maken van afspraken met de opdrachtgevers, het sluiten van de overeenkomsten met de opdrachtgevers, het zijn van contactpersoon bij de opdrachtgevers bij problemen met de Bulgaarse werknemers, contactpersoon [A&B Juristen] , contactpersoon van de externe administrateurs enzovoorts. Ook is hij verantwoordelijk voor de financiële gang van zaken, zoals het verwerven van gelden om werknemers het loon te betalen, de huur van de verblijfsadressen van de Bulgaarse werknemers te betalen, de vervoerskosten te betalen en kennelijk geld te onttrekken om een dusdanige (onbekende) investering te doen, waardoor men in een liquiditeitsprobleem raakt. Vastgesteld werd ook dat hij middels zijn onderneming [Ood] gelden heeft onttrokken aan [Eood 2] .”
(…)
Verdachte [D]
Uit het onderzoek komt naar voren hij opdrachten uitvoert die hem gegeven worden door of namens verdachte [A] (…). Daarnaast verstrekt hij in opdracht documenten, die hem worden aangereikt door de verdachten [A] en [B] , aan de opdrachtgevers.
Hij werkt zelf met de Bulgaarse werknemers op het veld bij [de opdrachtgever] . Hij tekent de overeenkomsten van aanneming, doch buiten één opdrachtgever is hij niet bekend bij de andere opdrachtgevers. Geen enkele opdrachtgever heeft afspraken met hem gemaakt. Hij heeft geen contact gehad met [A&B Juristen] inzake het ontwerp van de overeenkomst van aanneming, terwijl hij verklaart dat dit wel zo is. Feitelijk heeft verdachte [D] als zogenaamde “katvanger” gefungeerd, waardoor deze (schijn)constructie met de Bulgaarse ondernemingen mogelijk was.”
Op 3 januari 2012 is de inspecteur een heffingsonderzoek gestart naar, onder andere, belanghebbende. Het onderzoek had (onder meer) betrekking op de beoordeling van het heffingsrecht op het gebied van loonheffingen en de juistheid en volledigheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1-1-2008 tot en met 30 september 2012. Het rapport van dit onderzoek is opgemaakt in maart 2014. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen.
“Samenvattend komt uit verklaringen en gevoerde administratie een beeld naar voren dat [A] in zijn hoedanigheid als vennoot van [belanghebbende] rechtstreeks en via onder andere zijn zoon [B] en voormannen leiding geeft en toezicht houdt op de Bulgaarse arbeidskrachten, de werkzaamheden regelmatig plaats vinden en dat de Bulgaarse arbeidskrachten hiervoor loon van [A] ontvangen.
De primaire conclusie is dat [belanghebbende] als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt. Subsidiair wordt (in par.4.2.1) ten aanzien van de in Nederland te werk gestelde Bulgaarse arbeidskrachten [Eood 1] resp. [Eood 2] aangemerkt als inhoudingsplichtige op basis van artikel 6-3-b Wet LB.”
3 Geschil
In geschil is of de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 en de gelijktijdig opgelegde vergrijpboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.