Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4920, AWB - 16 _ 5080
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4920, AWB - 16 _ 5080
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2017
- Datum publicatie
- 28 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:4920
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 5080
Inhoudsindicatie
IB/PVV, artikel 27e AWR.
Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan. De inspecteur heeft de schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning gebaseerd op de volgens een website gemiddelde jaarlijkse uitgaven van een huishouden van vier personen, vermeerderd met de door belanghebbende genoten PGB-inkomsten. De rechtbank acht dit niet redelijk en stelt genoemd inkomen in goede justitie vast. De verzuimboete blijft in stand.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/5080
uitspraak van 4 augustus 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 25 mei 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 401 en de bij beschikking vastgestelde verzuimboete van € 226 ( [aanslagnummer] .H.36.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 mei 2017 naar het adres [adres 1] , [postcode] te [plaats] , onder vermelding van datum, plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De gemachtigde is, zonder kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 31 mei 2017 op het adres van de gemachtigde is afgeleverd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil;
- -
-
vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
handhaaft de boete;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 495;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende stond blijkens de gemeentelijke basisadministratie in het jaar 2013 ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Hij was gehuwd met [A] . Van de echtgenote van belanghebbende waren in het onderhavige jaar geen adresgegevens bekend.
Belanghebbende heeft – ondanks een uitnodiging, een herinnering en aanmaning daartoe – niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte inkomstenbelasting gedaan over het jaar 2013. Ten tijde van het formaliseren van de ambtshalve aanslag was de aangifte nog niet ontvangen. De nadien ingediende aangifte is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij uitspraak op bezwaar van 25 mei 2016 is het bezwaar afgewezen.
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Nu uit het beroepschrift niet het tegendeel blijkt, wordt aangenomen dat ook de verzuimboete in geschil is.
Op grond van artikel 27e van de AWR, dient het beroep, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, van de AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn (zie Hoge Raad 14 april 2017, nr. 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675). De conclusie uit het vorenstaande luidt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur echter niet van de verplichting om de aanslagen op een redelijke schatting te laten berusten. De inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.000 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 33. De inspecteur heeft in beroep gesteld dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd tot nihil. De rechtbank beslist dienovereenkomstig. Het beroep is in zoverre gegrond.
De inspecteur heeft zijn schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning gebaseerd op de volgens een website gemiddelde jaarlijkse uitgaven van een huishouden van vier personen van € 23.800, vermeerderd met de door belanghebbende genoten PGB-inkomsten van € 1.820. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen redelijke schatting. De rechtbank acht het onredelijk om de PGB-inkomsten bij het bedrag van de gemiddelde uitgaven van een gezin te tellen. Dit leidt immers tot een dubbeltelling. Daarnaast acht de rechtbank het onredelijk om van een gemiddeld gezinsinkomen voor vier personen uit te gaan. Belanghebbende staat namelijk als enige ingeschreven op zijn woonadres en er zijn geen aanwijzingen dat hij in het onderhavige jaar een huishouding voerde met meerdere personen, althans in ieder geval niet met drie andere personen. De rechtbank stelt het bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning in goede justitie vast op € 17.000. Naar het oordeel van de rechtbank is de correctie van dit inkomen voor het meerdere niet redelijk nu het ontbreekt aan elke aanwijzing dat belanghebbende een inkomen heeft genoten dat de hoogte van een bijstandsuitkering voor echtgenoten in die mate overschrijdt. Bij het schattenderwijze bepaalde bedrag is de rechtbank uitgegaan van de genoten PGB-inkomsten en heeft zij voorts de hoogte van een bijstandsuitkering in ogenschouw genomen.
Het beroep wordt op grond van artikel 24a, derde lid, van de AWR geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast. Nu de aanslag wordt verminderd, dient de beschikking belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Het beroep wordt op grond van artikel 24a, tweede lid, van de AWR geacht mede betrekking te hebben op de boete. Nu belanghebbende, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, niet tijdig aangifte heeft gedaan is de verzuimboete, op grond van artikel 67a van de AWR in combinatie met paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, terecht opgelegd. De rechtbank acht deze boete passend en geboden. Omstandigheden op grond waarvan de boete moet worden gematigd of vernietigd zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 495 (1 punt voor het beroepschrift, zijnde het door de inspecteur naar de rechtbank doorgestuurde tweede bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aangezien, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zoals op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb is vereist.
Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.