Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5470, AWB - 16 _ 4598T

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5470, AWB - 16 _ 4598T

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 augustus 2017
Datum publicatie
22 september 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:5470
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4598T
Relevante informatie
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-01-01] art. 1.2, Wet verhuurderheffing [Tekst geldig vanaf 01-01-2014] [Regeling ingetrokken per 2014-01-01] art. 2

Inhoudsindicatie

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II, artikel 1.2, lid 1, onderdeel e; Wet verhuurderheffing, artikel 2, aanhef en onderdeel a. Verhuurderheffing. Uitleg begrip ‘huurwoning’. Bewijslastverdeling. Vallen bij een woningcorporatie in eigendom zijnde woningen die leeg staan op de peildatum, onder het begrip ‘huurwoning’? De rechtbank heeft bij tussenuitspraak geoordeeld dat leegstaande woningen die leeg staan met het oog op (i) verkoop, (ii) sloop, dan wel (iii) herstructurering (sloop gevolgd door nieuwbouw), geen ‘huurwoning’ zijn omdat een dergelijke woning niet bestemd is voor verhuur. Leegstaande woningen waarvoor geldt dat ze (tijdelijk) leeg staan in verband met (a) frictieleegstand dan wel (b) renovatie of het plegen van onderhoud, én dat ze de bestemming hebben om weer te worden verhuurd tegen een sociale-huurprijs, kwalificeren wel als ‘huurwoning’. Bewijslast: (i) in beginsel rust dat bewijslast op de inspecteur dat een woning kwalificeert als huurwoning, (ii) gelet op het doel van een woningcorporatie kan evenwel als uitgangspunt worden genomen dat indien een leegstaande woning in de periode voor haar leegstand is verhuurd tegen een sociale-huurprijs, deze woning blijft kwalificeren als ‘huurwoning’, (iii) het is daarom aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat een dergelijke leegstaande woning niet langer bestemd is om te worden verhuurd tegen een sociale-huurprijs.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/4598

tussenuitspraak van 31 augustus 2017

Tussenuitspraak in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 14 september 2015 aangifte verhuurderheffing over het jaar 2015 gedaan. Op 30 september 2015 is door haar een bedrag van € 7.816.347 aan verhuurderheffing voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft op 10 november 2015 bezwaar gemaakt tegen deze voldoening.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2016 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank op 13 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van een vraag bij brief van 30 mei 2017 van de rechtbank een nader stuk met dagtekening 1 juni 2017 (hierna: het nader stuk) ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze tussenuitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een woningcorporatie die tot doel heeft het stichten en exploiteren van woningen in de sociale sector.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte gedaan voor de verhuurderheffing met betrekking tot 13.784 objecten, met een gezamenlijke WOZ-waarde van € 1.742.098.400. De verhuurderheffing daarover bedraagt € 7.816.347. Belanghebbende heeft dit bedrag op 30 september 2015 voldaan.

2.3.

In de bezwaarfase is tussen partijen komen vast te staan dat het bezwaar in totaal betrekking had op 364 woningen. Van deze woningen waren er 194 per 1 januari 2015 aangewezen om te worden gesloopt en in afwachting daarvan tijdelijk verhuurd. In een op 7 maart 2016 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat ter zake van deze woningen aansluiting zal worden gezocht bij de uitkomsten van een proefprocedure.

2.5.

In het in 1.6 bedoelde nader stuk heeft belanghebbende een overzicht verstrekt van de overige (364 minus 194 is) 170 woningen (hierna: de 170 woningen), onder opgave van onder meer, de bestemming, de situatie per 1 januari 2015 en die per 31 augustus 2015.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende verhuurderheffing is verschuldigd ter zake van de 170 woningen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en gedeeltelijke teruggave van de voldane verhuurderheffing. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Voorlopige beoordeling van het geschil

5 Beslissing