Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5584, AWB - 17 _ 401
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-08-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5584, AWB - 17 _ 401
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2017
- Datum publicatie
- 13 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:5584
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 401
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 28
Inhoudsindicatie
Art. 28, eerste lid, Invorderingswet 1990; invorderingsrente
Nu belanghebbende de betalingstermijn van de aanslag heeft overschreden is aan hem terecht invorderingsrente berekend. Een verleend uitstel van betaling doet – behoudens bijzondere gevallen die zich hier niet voordoen – niet af aan de wettelijke verschuldigdheid van invorderingsrente. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/401
uitspraak van 10 augustus 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij beschikking aan belanghebbende invorderingsrente in
rekening gebracht in verband met de betaling van de in 2.1 vermelde aanslag. Belanghebbende is daartegen in bezwaar gegaan.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2017 heeft de ontvanger de
invorderingsrentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 januari 2017, ontvangen bij de
rechtbank op 24 januari 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017 te Breda. De beroepen met de zaaknummers BRE 15/8401 (aanslag) en BRE 17/401 (invorderingsrente) zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Met dagtekening 13 februari 2015 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd en is bij gelijktijdige beschikkingen een vergrijpboete vastgesteld en heffingsrente in rekening gebracht. Het totaal te betalen bedrag bedraagt € 430.849. Over de uiterste betaaltermijn vermeldt de aanslag:
‘Het te betalen bedrag moet op 27 maart 2015 op de rekening van de Belastingdienst staan. Betaal op tijd. Zo voorkomt u dat u invorderingsrente moet betalen en dat invorderings-maatregelen worden genomen.’
Belanghebbende is in bezwaar opgekomen tegen de in 2.1 vermelde aanslag en vergrijpboete en heeft daarbij om uitstel van betaling verzocht. Het door belanghebbende verzochte uitstel van betaling is verleend.
Bij uitspraken op bezwaar van 17 november 2015 heeft de inspecteur het in 2.2 vermelde bezwaar gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft, de boetebeschikking vernietigd en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. De naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar genomen verminderingsbeschikking is gedagtekend 2 december 2015. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld (zie BRE 15/8401). Bij brief van 6 januari 2016 heeft belanghebbende de ontvanger verzocht om uitstel van betaling tot na de uitspraak van de rechtbank. In deze brief is voorts vermeld dat belanghebbende bezwaar maakt tegen de op te leggen invorderingsrente.
Op 11 maart 2016 heeft de ontvanger opnieuw uitstel van betaling verleend. Met dagtekening 25 oktober 2016 heeft de ontvanger het verleende uitstel beëindigd.
Op 15 november 2016 heeft belanghebbende € 9.000 betaald op de bij uitspraak op bezwaar verminderde aanslag (zie 2.3). De ontvanger heeft deze betaling tot een bedrag van € 547 toegerekend aan verschuldigde invorderingsrente. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2017 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de berekende invorderingsrente kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de ontvanger terecht invorderingsrente aan belanghebbende in rekening heeft gebracht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de invorderingsrentebeschikking. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.